Mei 1941. Een jaar daarvoor op 10 mei 1940 was Nazi-Duitsland België binnengevallen. Het naziregime wilde de Belgische economie volledig in dienst stellen van haar belangen. Het bereidde zich voor op de aanval op de Sovjet-Unie (operatie Barbarossa), die plaats zou vinden op 22 juni 1941.

Precaire levensomstandigheden door rantsoenering, voedseltekorten en honger in het eerste bezettingsjaar.

De lonen waren bevroren door de nazi’s. De vakbonden waren verboden evenals stakingen. Voortdurend waren er ook straatincidenten met collaborateurs, vooral tussen communistische militanten en Rexisten en VNV’ers [i]. Het indexmechanisme dat de werkers moest beschermen tegen de uitholling van hun koopkracht was afgeschaft. Basisgoederen werden gerantsoeneerd.

In realiteit waren er overal voedseltekorten en dreigde er hongersnood. De voedselprijzen stegen met 75%.  Op de zwarte markt waren de prijzen nog hoger. Alleen wie het zich kon veroorloven kon daar terecht. Alleen, het loon van de arbeiders was daar niet voldoende voor.

De slechte leefomstandigheden deden op vele plaatsen stakingen uitbreken, ook al waren die door de nazi’s verboden. En in verschillende steden waren het de huisvrouwen die hongermarsen organiseerden. Kortom, de werkende bevolking staakte en betoogde voor haar recht op leven. Stakers en betogers riskeerden evenwel gevangenisstraf of soms foltering en dood.

We werpen hier een licht op 2 gebeurtenissen die een beeld geven van het verzet tegen de honger en tegen de bezetter: “de staking van de 100 000” geleid door Julien Lahaut en de “hongermarsen” in het Antwerpse, meer bepaald in Hoboken die geleid werden door Gilberte Borgers. Beiden waren lid van de Kommunistische Partij van België (KPB).

De hongerstaking van de 100 000

De prelude voor deze staking was een optocht op 10 mei 1941 van de vrouwen van Cockerill, ontevreden over het tekort aan aardappelen. Twee dagen later op 12 mei gingen zowat 22 bedrijven in het Luikse plat. De staking breidde zich vervolgens uit tot in Henegouwen, Aalst en het Kempisch steenkoolbekken. Al gauw waren tot 70 000 arbeiders in staking. Het werd het grootste sociaal conflict tijdens de bezetting.

Naast een betere ravitaillering eisten de stakers 25% loonsverhoging. De eisenbundel was gericht aan het patronaat en niet direct aan de bezetter. De arbeiders wilden geen directe confrontatie met de bezetter. Men onderhandelde dus met de patroon, maar ook met de gemeentebesturen die verantwoordelijk waren voor de ravitaillering. Het gemeentebestuur diende vervolgens als opstap voor onderhandelingen met het nationaal niveau, met de ministeries. Die werden geleid door secretarissen-generaal, aangesteld door de bezetter.

In Seraing kwam er een comité tot stand met daarin de patroon van Cockerill, Leon Greiner, schepen Julien Lahaut van de KPB en 6 arbeiders. De inbreng en de leiding van Julien Lahaut waren cruciaal. Als schepen kon hij legitiem contact leggen en onderhandelen met het nationale niveau. Hij trad op als woordvoerder van de stakers.

Het comité zocht contact met de secretaris-generaal voor Landbouw en Voedselvoorziening, de heer  De Winter. Deze stuurde de delegatie door naar de bezettingsautoriteiten. Die weigerden hen evenwel te ontvangen. De staking nam daarop nog uitbreiding en de nazibezetters dreigden met harde maatregelen. Ook in het Noorden van Frankrijk gingen 17 000 mijnwerkers in staking tegen de erbarmelijke levens- en arbeidsomstandigheden. Deze staking werd bloedig onderdrukt. Ook in Seraing dreigde op een bepaald ogenblik een bloedbad. Een grote menigte had zich verzameld voor het stadhuis, toen de feldgendarmerie, de Duitse militaire politie, met bajonet op het geweer wou chargeren. Dat dit bloedbad vermeden kon worden was voor een groot deel te danken aan het optreden van Julien Lahaut die de menigte wist te overtuigen zich op tijd te verspreiden.

Op 17 mei 1941 kwam de Oberfeldcommandantur van Luik dan toch verrassend met toegevingen voor een betere ravitaillering. Er werd ook een loonsverhoging van 8 % toegekend. Er zijn aanwijzingen dat de toegevingen gebeurden op bevel van Hitler zelf. Hij vreesde dat er niet genoeg staal zou geproduceerd worden voor de nakende aanval op de Sovjet-Unie. Elke dag staking betekende een verlies van 2000 ton staal en een vertraging in de wapenproductie.

Door de staking verschoven de krachtsverhoudingen.

  1. Het patronaat dat zich in het begin van de bezetting trachtte op te werpen als de enige vertegenwoordiger van de arbeiders in haar fabrieken verloor deze positie. Het waren de 6 arbeiders en vooral Julien Lahaut, als gemeentelijke schepen van Seraing, die een grotere rol speelden als woordvoerder.
  2. De Unie van Hand- en Geestesarbeiders opgezet door de nazi’s met het idee van een “Arbeitsgemeinschaft”, zonder klassenstrijdtussen patronaat en arbeidersklasse, raakte volledig in diskrediet. Zij kon totaal geen vuist maken voor de inwilliging van zelfs de geringste eis.
  3. Ofschoon de vooroorlogse vakbonden verboden bleven, werd het contact met de top ervan stiekem hersteld, vooral onder impuls van het patronaat. Het hoopte namelijk dat zij een tegengewicht konden bieden tegen de radicalisering van de arbeiders. Onder meer door de arbeiderswoordvoerders in de staking kwamen syndicale strijdcomités tot stand, geleid door communisten. Die namen vervolgens uitbreiding.
  4. Van bij het begin van de bezetting was de patronale strategie erop gericht om geen enkele nominale loonsverhoging toe te kennen. Deze strategie mislukte. De eis van 25% loonsverhoging werd niet gehonoreerd, maar 8% loonsverhoging was wel degelijk een halve overwinning, gezien de bevriezing van de lonen, opgelegd door de bezetter en goedgekeurd door het patronaat. De mijnwerkers kregen zelfs meer onder de vorm van stiptheidspremies van 1,5 tot 15% van het loon. De bezetter poogde zo het absenteïsme te bestrijden, dat door de voedseltekorten veroorzaakt werd. Door het absenteïsme te sanctioneren met boetes ontstonden er alleen maar meer conflicten. Voor de nazi’s was een hoge arbeidsproductiviteit primordiaal voor hun oorlogsinspanningen en voor hun nakende aanval op de Sovjet-Unie.
  5. De staking betekende een keerpunt voor de KPB. De KPB gaf een nieuwe dimensie aan het verzet door in de bedrijven syndicale strijdcomités op te richten en zich niet langer te focussen op de strijd binnen de vooroorlogse vakbonden. Ook de MSU (Mouvement Syndical Unifié) van Renard (Sociale mijlpaal: “van sociaal pact naar sociale zekerheid”) ontwikkelde zich vanaf het bedrijfsniveau. Na de oorlog kwam er een fusie tot stand tussen deze 2 vakbonden, ontstaan in de oorlog, en het vooroorlogse BVV (Belgisch vakverbond).
  6. Alhoewel deze staking geen algemene staking was en niet de bekendheid kreeg van de algemene stakingen van 1886, 1893  of van 1936[ii] mag ze niet ontbreken in het lijstje van belangrijke stakingen in België met grote maatschappelijke impact.

Epiloog

Na de inval in de Sovjet-Unie op 22 juni 1941 werd de KPB verboden. De aangescherpte repressie verhinderde om nog te staken en te protesteren. De nazi’s startten operatie “Sonnenwende” en maakten driftig jacht op communistische militanten. 1800 communisten werden opgepakt, waaronder Julien Lahaut. Hij werd tenslotte gedeporteerd naar Duitse concentratiekampen en ter dood veroordeeld. Hij wist de oorlog evenwel op het nippertje, meer dood dan levend, te overleven.

Na de oorlog werd Julien Lahaut de immens populaire voorzitter van de KPB. In een klimaat van polarisatie door de Koude Oorlog werd hij vermoord door een commando van een anticommunistisch netwerk, waarin ook leden van de pro-leopoldistische beweging[iii] actief waren. Dit anticommunistisch netwerk werd gefinancierd door de 2 grootste holdings van België, Brufina en de Société Générale. Het onderzoek naar de moord werd evenwel gesaboteerd door leden van de Gerechtelijke Politie die deel uitmaakten van dit netwerk. Later konden historici de echte daders ontmaskeren[iv].

Standbeeld van Julien Lahaut in Seraing

Vrouwen strijden tegen honger en bezetting.

Ook huisvrouwen boden op hun manier verzet tegen de bezetter. De precaire leefomstandigheden leidden in verschillende steden tot hongermarsen. De vrouwen stonden veelal in voor de voedselvoorziening in de gezinnen. De situatie was nijpender in de steden dan op het platteland, alhoewel ook daar de oogst door de oorlogsomstandigheden was mislukt. Koffie en cacao kwamen volledig uit het buitenland. Vis, graan, kaas en veevoer kwamen voor de helft uit het buitenland. Maar er was een zeeblokkade door de Britten. De Duitsers eisten daarenboven voedsel op voor de Duitse bevolking. Door de schaarste werd 80 % van het inkomen van de werkende klasse in de steden aan voedsel besteed. In de lente van 1941 kwamen een aantal steden zonder brood te zitten. De kloof tussen arm en rijk werd schrikbarend groot.

Er waren protesten in het industrieel gebied van Henegouwen, in de Marollen in Brussel, in het Antwerpse… Bakkers en bakkerskarren werden collectief geplunderd. Oproepen tot actie kwamen van “La voix des Femmes” of van “De stem der Vrouw”, beide organen van de communistische vrouwen. Er kwamen eisen in voor als 500 gram brood per dag en 1 glas melk om de 2 dagen voor de kinderen in de scholen.

De bezetter uitdagen met betogingen en stakingen was evenwel heel riskant. Men riskeerde gevangenis, foltering, concentratiekamp of zelfs zijn leven. Maar de voedseltekorten dreven veel arbeidersvrouwen tot wanhoop. Protesten bleven niet uit. Vooral onder impuls van communistische vrouwen werden deze protesten en hongermarsen georganiseerd. In Antwerpen was er al op 21 mei 1941 een optocht vanuit de Seefhoek naar het stadhuis tegen de voedseltekorten. De grootste optocht gebeurde evenwel in Hoboken waar 800 vrouwen met zwarte vlaggen betoogden op 27 en 28 mei 1941. Tot deze optocht was opgeroepen op de markt van Hoboken door Gilberte Borgers, een communistische militante. Ook in Deurne was er een optocht onder impuls van Maria Govaerts, die al voor de oorlog door Gilberte Borgers was gerekruteerd. Alles samen werden 16 hongermarsen georganiseerd in de provincie Antwerpen, waarvan 9 in Groot-Antwerpen. 80 personen werden gearresteerd.

Wat waren de gevolgen van deze hongermarsen?

  1. Na weken van protest kwam er een oplossing voor het broodtekort door graaninvoer uit Frankrijk en door invoer van rogge uit Duitsland.
  2. Door de protesten van de vrouwen tegen de voedseltekorten verschoof de publieke opinie tegenover de bezetter. Daar waar vele Antwerpenaren in het begin nogal onverschillig stonden tegenover de bezetter keerden zij zich nu tegen hem.  
  3. De KPB verwierf een inplanting onder de arbeidersvrouwen door haar systematische oproepen tot protest tegen de voedseltekorten.
  4. Aanvankelijk werden de protesten, de betogingen en de georganiseerde collectieve plunderingen van bakkerijen na de oorlog niet erkend als verzetsdaden. Zij werden eerder als humanitaire acties gezien of als ‘hulp’ aan verzetsdaden, maar geen echte verzetsdaden. De vrouwen kregen ook pas stemrecht 4 jaar na de oorlog in 1948 en hadden dus nog geen volledige politieke rechten vlak na de oorlog. Maar de protesten steunden op clandestiene vrouwennetwerken die ook de gezinnen van gearresteerde verzetslieden ondersteunden, propaganda maakten tegen de bezetter, pamfletten verspreiden of koerierswerk deden. De morele erkenning als verzetsdaden kwam er pas meer dan 50 jaar na de oorlog, toen ook vrouwelijke historici het verzet van vrouwen onderzochten

Epiloog

Na de inval in de Sovjet-Unie werden de communisten bijzonder hardhandig aangepakt, ook de organisatoren van de vrouwen- en voedselprotesten. Maria Govaerts en Gilberte Borgers moesten onderduiken, de ene in Gent, de andere in de omgeving van Roeselare. Beide vrouwen werden echter gearresteerd in 1942 en gedeporteerd naar Duitse concentratiekampen. Maria Govaerts kon de oorlog overleven. Gilberte Borgers, verraden door een collaborateur, werd in Duitsland ter dood veroordeeld voor communistische propaganda. De moeder van 2 kinderen werd er in 1944 onthoofd.


[i] Rex was de belangrijkste collaboratiekracht in Wallonië. Het VNV, Vlaams Nationaal Verbond, was dat in Vlaanderen.

[ii] Zie “Sociale mijlpalen” over “De eerste grote arbeidersopstand in België in 1886”,  “Den Bougie” in Borgerhout en de strijd voor het algemeen stemrecht, “Pot en Grijp” .

[iii] Aanhangers van een terugkeer van Leopold III op de troon.

[iv] Rudi Van Doorslaer & Etienne Verhoeyen, De moord op Lahaut, Het communisme als binnenlandse vijand, Leuven, Kritak, 1985.

Emmanuel Gerard (red.), Widukind De Ridder & Françoise Muller, Wie heeft Lahaut vermoord? De Koude Oorlog in België, Leuven, Davidsfonds, 2015.

Belangrijke Bronnen:

  • Staking der 100.000
    Auteur: Luyten Dirk (Instelling: CegeSoma/Rijksarchief)
  • Vrouwen tegen de honger en … tegen de bezetter
    Auteur : Kesteloot Chantal (Instelling: CegeSoma/Rijksarchief)