20 apr 2023

Marc Rigaux & André Van Ekelenburg – Quid telewerk? Nieuwe arbeidsverhoudingen en juridische consequenties

We zullen stilaan evolueren naar het veralgemeend gebruik van telewerk binnen segmenten van de tertiaire sector. IT-ontwikkelingen zullen de sociale en juridische aard van arbeid danig veranderen. We zien een verdere individualisering van de arbeidsverhoudingen. Ook dringt de werkgever steeds meer binnen in de persoonlijke levenssfeer van de werknemer. Zien we een onderscheid tussen salariaat en horigheid stilaan verdwijnen? De sociaal afgeschermde arbeidsverhoudingen in rechte en in feite staan hierbij onder druk. Kortom, de syndicale wereld zal zich moeten beraden hoe te vechten voor het behoud van de collectieve rechten met het voortbestaan van een sociale tegenmacht in de onderneming als inzet. De Antwerpse afdeling van het Masereelfonds heeft daarom een uitgebreid memorandum geschreven om samen met de syndicale beweging de toekomst van de gedigitaliseerde arbeid sociaal veilig te stellen.

Marc Rigaux is lid van de MF-afdeling van de Universiteit Antwerpen. Hij is emeritus hoogleraar aan de Universiteit Antwerpen, waar hij tot 2015 arbeidsrecht doceerde en de onderzoeksgroep “Sociale concurrentie en recht” leidde. Hij doceerde tot 2002 arbeidsrecht aan de Vrije Universiteit Brussel, waar hij in 2003 de binnenlandse Francquileerstoel bekleedde. Hij was gasthoogleraar aan de universiteiten van Toulouse, Straatsburg en Johannesburg, en hij werkte nauw samen met de Internationale Arbeidsorganisatie en leidde verschillende Europese samenwerkingsplatforms. Tussen 1994 en 1999 zetelde hij als Raadsheer sociale zaken in het Arbeidshof te Antwerpen. Van 2002 tot 2017 was hij Assessor bij de Afdeling wetgeving van de Raad van State.

André Van Ekelenburg is bewegingswerker voor het Masereelfonds. Hij is de verantwoordelijke voor de afdelingen Antwerpen, Limburg en Sint-Niklaas.

Dat het telewerken onder de druk van de coronapandemie op een zeer korte tijd een veralgemeende toepassing kreeg, staat buiten kijf. Dat na het einde van de covid-crisis het telewerken onder verschillende vormen in tal van ondernemingen overeind gebleven is, staat eveneens vast. Ook lijkt de sanitaire noodtoestand veeleer de aanleiding te zijn geweest van een doorbraak van een nieuwsoortige arbeidsorganisatie, dan dat het er de primaire oorzaak en bestaansreden van betrof. Telewerken is dus alomtegenwoordig in de sfeer van de betaalde arbeid ten dienste van derden. Hierbij speelt informaticatechnologie een centrale rol in het proces, die de sociale interactie binnen het complexe netwerk aan diensten en goederen aanzienlijk versnelt en complexer maakt. De informatica versterkt het netwerk als drager van macht. Telewerken thuis of elders dient dus aanzien te worden als een onderdeel van de algemene informatisering van onze samenleving. 

Het telewerken stelt de arbeidersbeweging voor een reeks fundamentele vragen en uitdagingen, doordat het de patronale machtsstructuur versterkt en de arbeidsverhoudingen uitgesproken individualiseert. Ook dreigt het de verworven sociale rechten te ondermijnen. Dat de informatisering in voortdurende en versnelde evolutie verkeert, pleit voor een aangehouden waakzaamheid van de syndicale wereld. Het uitwerken van een strategie om voldoende macht te kunnen ontwikkelen om adequaat te ageren zal in eerste instantie afhangen of het veralgemeend telewerken leidt tot een metamorfose van het sociaal afgeschermd werken voor derden, dan wel tot een gestage, stille uitdoving ervan.

Het patronaat

De arbeidsovereenkomst wordt doorgaans omschreven als de overeenkomst waarbij een werknemer zich ertoe verbindt om tegen een loon arbeid te presteren onder het gezag van een werkgever. Anders gesteld, de arbeidsovereenkomst verstrekt de werkgever het recht te beschikken over het arbeidsvermogen van een andere persoon, de werknemer … en dus eigenlijk over de persoon zelf. Om het werknemerschap (salariaat) nu te onderscheiden van de verboden horigheid (lijfeigenschap) voeren de liberale rechtsgeleerden doorgaans vooral twee elementen aan. De werknemer zou niet zichzelf verhuren, maar wel zijn arbeidspotentieel. En het beschikkingsrecht van de werkgever over het arbeidsvermogen zou duidelijk ingeperkt moeten blijven tot het voorwerp van de arbeid en tot de professionele sfeer. Inhoudelijk is dit beschikkingsrecht in ruimte en in tijd juridisch bepaald. Anders gesteld, de werkgever dient de persoonlijke levenssfeer van de werknemer te eerbiedigen. 

Welnu, de bevoorrechte getuigenissen waarop Masereelfonds-memorandum steunt, brachten aan het licht dat bij het telewerken, wanneer geen strikt nageleefde tijdsregistratie bestaat, het binnendringen van de werkgever in de persoonlijke levenssfeer zeer vlug een realiteit wordt. Het gevaar is des te reëler wanneer men weet dat de controle op de naleving van de registratie (voor zover dat die er is of zal ontwikkeld worden) problematisch kan zijn. De arbeidsinspectie en het arbeidsauditoraat laten meer dan eens na op te treden en laten de onfortuinlijke werknemer zonder bescherming achter met een werkgever die de klok rond over hem beschikt. Met andere woorden, wanneer salariaat te dicht bij horigheid komt. 

De sociaal afgeschermde arbeidsverhoudingen

Telewerken vergroot in heel wat gevallen de fysieke afstand tussen de arbeidskracht, collega’s en zijn opdrachtgever. Daarom bestaat het realistisch scenario dat in rechte en in feite de sociaal afschermende wetgeving buiten spel komt te staan. Twee wegen dienen zich hiervoor aan. Een eerste weg is deze van de schijnzelfstandigheid. Aangezien de liberale vrijheid van arbeid nog steeds de grondslag vormt van de arbeidsverhoudingen, kan een arbeidskracht er nog steeds voor opteren, onder druk van de ondernemer, een contract van zelfstandige arbeid aan te nemen. In deze situatie ondertekent de werknemer geen arbeidsovereenkomst, waardoor de sociale bescherming wordt tenietgedaan. De dwingende vraag rijst dan of er geen nood bestaat om een wet in te stellen die het vermoeden van een arbeidsovereenkomst garandeert voor de werknemer. 

Een tweede weg leidt tot een feitelijke niet-toepassing van de sociale beschermende wetgeving. Thuiswerken impliceert immers een veelheid aan arbeidsplaatsen. Er kunnen evenveel arbeidsplaatsen bestaan als telewerkers. Hetgeen de handhaving van veel arbeidswetten door de arbeidsinspectie bemoeilijkt. Bovendien mag men nooit vergeten dat het voor de verongelijkte werknemer steeds een grote dosis materiële en mentale weerbaarheid vergt om zijn werkgever voor wetsontduiking aan te geven. Laat staan hem voor de rechter te dagen. Wil men de sociaal afgeschermde arbeid in stand houden, moet men de veralgemening van telewerk begeleiden met het aanscherpen van de arbeidsinspectie en de onoverkomelijke toename van de inspecteurs die ermee gepaard gaat. Het geheel moet bovendien ondersteund worden door een nieuwe aangepaste wetgeving, die rekening houdt met de onschendbaarheid van de private woonst en met de bescherming van het privéleven. Beide grondrechten staan centraal in het debat wanneer het gaat om de gevolgen van telewerk op het welzijn van de werkende mens. Een dwingende tijdsmeting en een recht op deconnectie dienen niet enkel in de wetgeving neergeschreven te worden. Ze moeten ook op hun correcte toepassing kunnen worden gecontroleerd door de afgevaardigden van het personeel, door de preventiedienst en door de bevoegde inspecties.

Vechten voor het behoud van collectieve rechten

Het memorandum schenkt ook ruime aandacht aan de vrijwaring van de syndicale rechten van het personeel. Ook hier is de regelgeving geschreven voor een onderneming met in tijd en ruimte gecentraliseerde arbeidskrachten. Enkel met behulp van een wet kan de werkgever ertoe worden verplicht zijn communicatiekanalen open te stellen voor de interne syndicale werking. Allicht noodzaken eveneens andere collectieve rechten – zoals het recht op collectief overleg en collectieve actie – enige facilitering door de wet. De strijd voor het behoud van de collectieve rechten mag echter niet verloren worden. Zonder sociale tegenmacht van betekenis is een inhoudsvolle dialoog van de werknemers met de werkgever immers slechts een illusie. De dialoog wordt dan niet meer dan een schijnvertoning.

Preventief ingrijpen

De maatregelen vervat in het memorandum bezitten in wezen een preventief karakter. Ze strekken ertoe te voorkomen dat de sociale emancipatie, die onder impuls van de arbeidersbeweging in de voorbije decennia vorm kreeg, in het niet zou verdwijnen door een ver doorgedreven individualisering van de arbeidsverhoudingen. Ze willen vooral ook het door de informatisering aangezwollen gewicht van het werkgeversgezag beperken door de syndicale rechten levendig te houden. We willen hierbij dus een eerste aanzet geven om een nieuwe arbeidswetgeving te creëren om alle verworven sociale rechten veilig te stellen. Als de informatisering een sleutelelement wordt van de arbeidsorganisatie, kan het immers niet anders dan dat ook de sociaal corrigerende mechanismen een grotere plaats inruimen voor de informatica.

Het memorandum dient tenslotte ook gezien als een prikkel voor de syndicale wereld om niet bij de pakken te blijven zitten. Men moet preventief ingrijpen om een nakende uitdoving van de sociaal afgeschermde arbeidsverhoudingen te verhinderen. Anders leven we niet meer in een sociale rechtsstaat.

Het memorandum van het Masereelfonds-Antwerpen kan gratis worden geraadpleegd op onze website: https://www.masereelfonds.be/memorandum-telewerken/