12 nov 2019

Hugo Buyssens – Sociaaldemocratie en de linkerzijde. Bedenkingen bij de zoektocht naar de remedies.

Het vorige nummer van Aktief ging over Vincent Scheltiens’ bijdrage over de sociaaldemocratie (tekst gegeven tijdens de Paul Verbraeken-lezing). Net toen Aktief van de drukpersen rolde, plaatste Thomas Decreus op De Reactor een stevige kritiek. Scheltiens weerlegde op sociale media het verwijt dat hij buiten de sociaaldemocratie geen soelaas voor links zou zien. De kritiek van Decreus is verwonderlijk omdat ze beiden niet enkel de verdiensten van de PVDA erkennen, maar die partij ook ‘sociaaldemocratisch’ noemen. En toch verwijst Decreus het essay naar de prullenmand. De vijf bijdragen in Aktief, om de tournee van Scheltiens te begeleiden, maken ons in deze discussie niet veel wijzer en lijken koren op de molen van Decreus. Maar wat is het punt dat Scheltiens wil maken met zijn essay?

De ‘sociaaldemocratische’ interpretatie


De vijf thematische bijdragen in de vorige Aktief komen tot een gelijkaardige conclusie:’De sociaaldemocratie is niet dood. Er zouden hoopvolle tekenen zijn’. Zoals de gedecimeerde partij PASOK die nu kan opgaan in SYRIZA (32%); of Labour dat een gedegen plan voor de energietransitie heeft; of het nieuwe kopstuk van de SPD zodat er veel op het spel zou staan voor de Duitse sociaaldemocratie en voor Europa; en ook in Polen zou de sociaaldemocratie opnieuw tekenen van leven vertonen. Als dat de boodschap zou zijn van Vincent Scheltiens’ pleidooi voor een herpolitisering van de politieke orde, dan moeten we – ondanks de kritische noten in die bijdragen – toegeven dat Thomas Decreus het gelijk aan zijn kant heeft. En toch maakt Scheltiens met heel wat voorbeelden duidelijk dat de ‘derde weg’ van Blair het DNA van de sociaaldemocratie geworden is, zodat ‘de sociaaldemocratische basis en de bredere achterban […] vaak ontredderd achterbleven’, en velen ‘zich van de sociaaldemocratie afkeerden en extreemrechtse rattenvangers achternaliepen.’ Scheltiens maakt een onderscheid tussen dat DNA van het apparaat geïncarneerd door de tenoren, en de brede achterban. Een bekommernis die in de vijf bijdragen ontbreekt, ondanks de historische roots van het Masereelfonds.

Voor Thomas Decreus is de PVDA een traditionele sociaaldemocratische partij uit de jaren 1960-1970: geen communisme, maar consequent socialisme. De ideologische tweespalt binnen de arbeidersbeweging die als een rode draad door de geschiedenis van de volledige twintigste eeuw loopt, wordt zo aan het oog onttrokken. Zijn bilan van de sociaaldemocratie wordt daarmee de facto veel minder kritisch dan dat van Vincent Scheltiens.

Een blinde vlek?

We kunnen er niet omheen dat het essay ook voor discussie vatbaar is. Dat de welvaartsstaat een linkse creatie is, zou een wijdverspreide misvatting zijn. Vincent Scheltiens heeft gelijk dat de naoorlogse ‘sociaaldemocratie’ die pluim op haar hoed stak, maar zonder de invloed van een radicaal linkse (marxistische) stroming binnen maar vooral buiten de ‘sociaaldemocratie’ was de uitbouw van de sociale zekerheid hoogstwaarschijnlijk onmogelijk. Veel historici, en met hen Vincent Scheltiens, zijn het er immers over eens dat de vrees voor een revolutie zoals in Rusland, de rechtse ‘toegeeflijkheid’ op heel wat vlakken na WOII verklaart. Het huidige fiscaal, sociaal en monetair beleid, maar ook het handelsbeleid, zijn intussen de tegenpool van wat destijds door de politiek een paar decennia bewust door de vingers gezien werd. Ook de rechtse ideologen hielden wijselijk hun mond en wachtten toen ‘betere’ tijden af. De economische en technologische boom deden de rest.

Toch komt de invloed van de Russische revolutie en de politieke stromingen links van de sociaaldemocratie in de korte maar leerrijke historische schets van Vincent Scheltiens niet ter sprake. Om de ‘krachtsverhoudingen’ onmiddellijk na WOII te vatten heeft het weinig zin om naar de ‘inbreng’ van de instelling ‘sociaaldemocratie’ te kijken. Een mogelijke verklaring kan zijn dat Scheltiens zich wil beperken tot de ideologisch sterk verwaterde sociaaldemocratie na WOII, de klassieke Europese sociaaldemocratische partijen, zoals SP-A, SPD, PS, PSOE, PASOK, … Dat lijkt weinig waarschijnlijk, want in de tweede helft van het essay heeft de auteur ook kritiek op de aanpak van radicaal links.

Enkel ‘Keet schoppen’?

In de Knack van 30 oktober schreef hoofdredacteur Bert Bultinck onder de titel ‘Keet schoppen’ dat er tot ieders verrassing plots voldoende steun was voor het amendement van de PVDA. Bert Bultinck haalt de loftrompet boven:’ De PVDA doet gewoon wat ze moet doen: oppositie voeren […] Het is wel duidelijk dat het parlement meer macht krijgt als de regering aan het zwalpen is’. Hetzelfde ziet hij in het Verenigd Koninkrijk want ‘ook daar rotzooit een onstabiele regering verder, en ook daar heeft het parlement veel meer macht dan gewoonlijk’. We denken niet dat Bert Bultinck nu voor de PVDA zal stemmen, daarvoor is de tekst trouwens te dubbelzinnig. Evenmin denken we dat de PVDA tevreden zal zijn als haar verkozenen in momenten als deze de ‘parlementaire’ agenda eens mogen bepalen, maar uiteindelijk bakzeil moeten halen. De steun die de PVDA in het parlement kreeg, lijkt meer op de spreekwoordelijke pluim die men op de eigen hoed wil steken. Dat er niets van terecht komt, strookt trouwens met de gangbare vormelijke maar inhoudsloze oppositie.

De PVDA ruilde het etiket ‘communistisch’ in voor ‘marxistisch’. Alhoewel Vincent Scheltiens dit eerder interpreteert als een ideologische afglijding naar de sociaaldemocratie, zou men ook kunnen verdedigen dat de partij zo terug aanknoopt met de opvattingen van Marx en Engels. De directe strijd voor koopkracht, sociale zekerheid, correcte belastingen, klimaat, … vormt dan een geheel met het politieke of parlementaire werk, waarbij het socialisme als project aanwezig blijft. Dit brengt ons bij de inhoud van de tweede helft van het essay die niet of onvoldoende aan bod komt in de selectie van Aktief en ook niet in de bijdragen die erop volgen. Scheltiens is de PVDA niet ongenegen, maar denkt dat er meer nodig is. ‘Het reformisme regenereren of de plaats bezetten die voorheen door de sociaaldemocratie werd ingenomen’ is geen oplossing. De klok terugdraaien is geen optie, oude recepten bovenhalen evenmin. Dit kan verklaren waarom hij de invloed van de communistisch georiënteerde partijen tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw onderbelicht.

Macht als inzet

Vincent Scheltiens schrijft:’ Er is veel sociale weerstand […]. Maar een staking kan niet eeuwig duren en je kan ook niet decennialang straten en pleinen bezetten. Dat betekent dat er steeds nood is aan een politieke vertolking – in welke gedaante die zich ook aandient – die de macht ambieert. Historisch trachtte men vaak die machtsvraag te omzeilen. Perspectiefloosheid en depolitisering maken dat alternatieve praktijken van onderop, die de kwestie van de macht trachten te vermijden, enig populariteit genieten. Het is een soort welgemeend terugplooien, by default’. Scheltiens verwerpt de opvatting dat we zonder de klassieke machtsvraag te stellen automatisch naar een postkapitalistische samenleving kunnen evolueren, simpel en alleen omdat het neoliberale model wegens compleet disfunctioneren uiteindelijk toch zijn eigen graf zal delven. Naast die (recent herboren) maatschappelijke stroming zijn er de linkse politieke krachten die wel aandacht hebben voor de macht, maar zich eigenlijk opsplitsen in twee dogmatische varianten. Enerzijds, de sociaaldemocratie die kost wat kost wil deelnemen aan de macht, hoe slecht de krachtsverhoudingen ook zijn, want ‘zonder ons wordt het nog erger’. Anderzijds een revolutionaire linkerzijde die zich barricadeert achter principes en symboliek. Daarna bekijkt Scheltiens hoe die drieledige patstelling (by default, de sociaaldemocratie en uiterst links) overstegen kan worden.

Is ‘Regeneratie’ mogelijk?

Alhoewel het essay naar het einde toe een resem historische eisen terug in herinnering brengt (structuurhervormingen, meer gelijkheid, enz.) is de concrete invulling van het eisenprogramma niet de eerste bekommernis van de auteur. Hij eindigt het essay met:’ Een hernieuwde linkerzijde vergt niet alleen een nieuw programma, een strategie maar ook nieuwe organisatievormen en wellicht ook een nieuwe taal want de taal die we hanteren is nog die van de vorige eeuw. Om dat allemaal voor elkaar te krijgen moet links eerst in de juiste richting bewegen. De woorden zullen vanzelf volgen’.

Anders dan Thomas Soete bekijkt Vincent Scheltiens de politici Corbyn (Labour), Sanders (Democrats) en zelfs Sanchez (PSOE) niet als fenomenen die verzoenbaar zijn met de gekende sociaaldemocratische praktijk, maar die er mee in botsing komen. Telkens was er een stevige mobilisatie buiten het establishment; telkens werden ze geboycot door de partijkaders. Corbyn krijgt impliciet het verwijt dat hij de Blairites niet uitgesloten heeft uit de partij, niettegenstaande de linkerflank dat wel vroeg, de partij sterk verdeeld bleef, en dat afscheuringen van de voormalige partijnomenklatoera tot de mogelijkheid behoren. Maar Scheltiens beseft dat een dergelijke ‘herovering van de partij’ niet voor de hand ligt, omdat er in veel gevallen geen georganiseerde linkerzijde van enig aanzien meer bestaat, of omdat er geen te reactiveren basis meer is. Gezien de recente Europese gebeurtenissen wil Scheltiens het belang van dergelijke schokgolven in sociaaldemocratische partijen niet zomaar afschrijven. Toch is en blijft de afstand met de vier bijdragen erg groot, want een programma dat enkel de klok wil terugdraaien kan belangrijk zijn, maar schiet tekort omdat de machtsvraag niet gesteld wordt. De sterk gestructureerde partijvorm van het ‘volkshuizensocialisme’ past sociologisch trouwens niet meer met de samenleving van vandaag zegt Scheltiens. Het ‘Corbynism 2.0’ wil nieuwe vormen van democratisch en collectief bezit, een basisinkomen als supplement op het loon, een vierdagenweek, … want ‘een eventuele regeneratie kan niet bestaan uit het terugdraaien van de klok waar een berouwvolle sociaaldemocratie zich terug verzoent met een verouderende, blanke, vrijzinnige, geproletariseerde in volkswijken wonende achterban’.

Kritiek geven op een van de weinige hoopvolle elementen in de Belgische politiek is niet evident. Zeker niet als blijkt dat de PTB/PVDA er in Wallonië in slaagt om een deel van de arbeidersklasse weg te houden van extreem rechts, alhoewel dit zeker niet de enige verklaring is. We lezen:’ Het doel [van de PVDA] lijkt overigens het bezetten van de plaats die voorheen door de sociaaldemocratie werd ingenomen. Met andere woorden; het reformisme regenereren … met nieuwe, onbesproken sociaaldemocratische partijen. Maar dat zal snel de kwestie van de machtsdeelname op de dagorde zetten.’ Ook dit maakt deel uit van de moeilijk te vermijden patstelling waar de auteur een uitweg voor zoekt.

Het Spaanse én … het Griekse experiment


Vincent Scheltiens ziet in Podemos dat al meer dan vijf jaar bestaat, een bruikbare aanpak, al is hij niet blind voor de interne problemen. Podemos besefte dat het erop aan kwam om de krachtsverhoudingen tegenover de sociaaldemocratie om te draaien, en ging daarom voor de verkiezingen van 2016 allianties aan met alle mogelijke linkse krachten. Resultaat:’ Unidas Podemos behaalde meer dan twintig procent […] maar strandde achter de PSOE, waar de baronnen geen coalitie met de nieuwe partij wilden en – om er zeker van te zijn – uiteindelijk hun algemeen-secretaris [Sanchez] defenestreerden.’ Kort na de Paul Verbraekenlezing (16 maart 2019) leed Unidas Podemos eind april een zware verkiezingsnederlaag (14%). De PSOE (28%, met de ‘bijgedraaide’ Sanchez) werd de grootste partij. De PSOE weigerde om met Unidas Podemos een regering vormen, ook niet als tijdelijk experiment. Sanchez mikte wel op gedoogsteun van Unidas Podemos. Met de uitslag van de verkiezingen van 10 november ligt een linkse regering nog moeilijker en lijken de kansen definitief verkeken. De uitzonderlijke krachtsverhoudingen van links werden eens te meer niet verzilverd. De weigerachtige houding van de PSOE voor een duidelijke linkse koers lag wel volledig in lijn met het DNA van de Europese sociaaldemocratie.

Yanis Varoufakis, Grieks minister van financiën voor Syriza begin 2015, koppelt de weinig rooskleurige positie waar Podemos zich ondertussen in bevindt, aan de afloop van het experiment met Syriza. In Volwassenen onder elkaar – Mijn gevecht met het Europese establishment (2017) schrijft hij:’ Niet lang na de onderdrukking van de Griekse opstand in 2015, die ook wel Griekse of Atheense Lente wordt genoemd, verloor de linkse partij Podemos in Spanje zijn momentum; het lijdt geen twijfel dat veel potentiële kiezers vreesden dat hun land door de nietsontziende EU net zo hard zou worden aangepakt als het onze’. Het is inderdaad zo dat Podemos ondanks de samenbundeling van linkse krachten al bij de verkiezingen van 2016 ter plaatse bleef trappelen. In zijn kritiek op de PVDA stelt Vincent Scheltiens trouwens dat politiek niet opgevat kan worden als een rechtlijnig of lineair project waarbij telkens meer mensen toetreden, en meer mensen op de partij stemmen. Wat een kritiek kan zijn op de PVDA is ook van toepassing op bewegingen zoals Podemos, zelfs al liggen die twee partijen organisatorisch ver uit elkaar.

Alhoewel Vincent Scheltiens om tactische redenen de minder hiërarchische, open structuur van Podemos verkiest, blijft Syriza wat dit betreft toch buiten beeld. Volgens Scheltiens vormde Podemos de meest doorgedreven ervaring inzake partijvorming en partijvernieuwing in een context van neoliberaal offensief en crisis van de sociaaldemocratie. Er is echter een verschil tussen de strategisch meer ‘lineaire’ Spaanse aanpak en het Griekse verzet dat door Scheltiens niet geëvalueerd wordt, maar dat ons duidelijker met de neus op het ‘momentum’ drukt. In het referendum gaf een stevige meerderheid van de bevolking Syriza het mandaat om de oekazes van Europa naast zich neer te leggen. Tsipras deinsde echter terug en zette de invloedrijke linker vleugel in de partij buiten spel.* Het heeft weinig zin om Tsipras als een verrader te brandmerken, daarvoor is de verantwoordelijkheid van de Europese sociaaldemocratie te groot en bovendien ontloopt men zo de noodzakelijke discussie en de eigen verantwoordelijkheid. Er is weinig reden tot hoop als men nu in Syria – na de verschrompeling van PASOK – enkel een nieuwe sociaaldemocratische partij ziet, zonder een bilan te maken of de eigen positie in vraag te stellen.

De gebeurtenissen in Griekenland, Spanje of het VK tonen dat de kansen om de krachtsverhoudingen te wijzigen van relatief korte duur zijn. Met het referendum had Syriza meer troeven in de hand dan Podemos ooit gehad heeft. Als het eventjes anders was gelopen dan had links in Europa niet enkel haar solidariteit met het Griekse verzet kunnen tonen, maar ook de sociaaldemocratie in de verschillende landen onder druk kunnen zetten om kleur te bekennen. Gelukkig zijn niet alle schakels van die sociaaldemocratie even sterk. Internationale solidariteit is met reden het sluitstuk van het essay, en het experiment met het ‘PVDA-amendement’ toont hoe de verwarring dikke muren kan slopen. Maar tegelijkertijd zou het niet verstandig zijn als radicaal links dan – zoals destijds – het progressieve gehalte van dit Syriza opnieuw zou afwegen op basis van de onteigening van de productiemiddelen of het afschaffen van de loonarbeid.

Het is niet onwaarschijnlijk dat rechts in de toekomst her en der tijdelijk zijn greep op de gebeurtenissen zal verliezen zoals in Griekenland. De rechtstreekse aanleiding kan eender wat zijn. De situatie in Zuid- en Oost-Europa is te precair, de noden te dringend, de uitdagingen overal te groot, om dit scenario uit te sluiten. Naast de bekommernissen die we met Vincent Scheltiens delen, wordt de onvermijdelijke vraag hoe links dan tijdig alle krachten kan bundelen en de ‘opportuniteiten’ kan aangrijpen om de democratie op een hoger niveau te tillen. Of ‘waar loopt het fout?’ Ongeduld is een slechte raadgever, vele obstakels moeten worden opgeruimd, maar met het besef dat de geschiedenis niet lineair maar schoksgewijs verandert, is het niet noodzakelijk een werk van al te lange adem. Zoveel tijd heeft het klimaat immers ook weer niet. Bovendien komt het er al lang niet meer op aan om een grotere taart te bakken of om de bestaande taart gewoon beter te verdelen, maar vooral om het recept grondig aan te passen en de keuken te reorganiseren. Ook daarin verschilt de huidige situatie van de naoorlogse gouden jaren waar de sociaaldemocratie vaak naar verwijst.

*Hugo Buyssens, ‘Het Griekse dillemma – de app of the euro?, in: Aktief, 5(2015).