Een geniaal filosoof, maar ook een dubbelzinnig figuur, dat is het minste wat we van Aristoteles kunnen zeggen. Als onderzoeker, in de ware betekenis van het woord, was hij enorm veelzijdig. Naast het bestuderen van politieke stelsels, schreef hij een basiswerk over retoriek waarin hij niet alleen oog had, als grondlegger, voor de ‘logische’ overtuiging en de opbouw van argumenten, maar eveneens voor de psychologie en de rol van emoties van het individu en van de groep.
Daarnaast was hij ook zeer invloedrijk op vlak van natuurwetenschap. Onder meer verrichte hij veel werk voor wat we vandaag astronomie, meteorologie, en biologie noemen, domeinen die toen behoorden tot de filosofie – en dat op een hoogst originele, systematische en experimentele manier. Zo onderzocht hij de ontwikkeling van embryo’s bij kippen dag per dag of wist hij hoe bepaalde vissoorten zich voortplanten (waarvoor oog voor detail nodig was!). Deze observaties en de ruimte voor het contingente gaan Plato’s nadruk op vormen, wiskunde en axioma’s voorbij, maar vormen eveneens onderdeel van algemeen geldende uitspraken over de natuur. De natuur is intelligent en teleologisch gestructureerd, het leven streeft naar de invulling van dit doel.
Naast het geniale karakter als wetenschappelijk en systematisch observator, is hij eveneens een dubbelzinnig figuur, met name op vlak van zijn natuurwetenschappelijk wereldbeeld. Dit wereldbeeld, dat hij aan de ene kant als basis gebruikte voor ethische en politieke stellingen, was aan de andere kant doorspekt met vooroordelen: sommige (niet-Griekse, barbaarse) mensen waren van ‘nature’ minderwaardig en geboren als slaaf (voor de Grieken dan weliswaar). Ook vrouwen moesten het ontgelden als natuurlijk ondergeschikte wezens aan de man, in feite als ‘mislukte’ mannen. Niet alleen zouden hun hersenen kleiner zijn, maar ze zouden evenzeer minder tanden hebben. Gek voor een filosoof die empirische vaststellingen deed…
Online lezing door Benjamin Devos, assistent aan de vakgroep wijsbegeerte en moraalwetenschappen.