5 jul 2019

Shauni De Gussem – De herinnering en het schrijven

De kunst van het schrijven. Daar gaat dit stuk over. Geschreven door een scena­riste die in een voortdurende interactie zit met haar aspiranten. Een wederzijdse pedagogische relatie. Hoe kan je in hemelsnaam een mens bijbrengen wat schrijven is? Wat zijn de spanningen tussen fictie en realiteit? Hoe verhoudt verbeelding zich tot intieme herinnering? Hoe komt een schrijver tot haar of zijn creatieve uitspattingen? Wat is het verlangen van de auteur?

“Language is a skin: I rub my language against the other. It is as if I had words instead of fingers, or fingers at the tip of my words. My language trembles with desire.” Roland Barthes


“Vijf jaar, ik weet niet of dat al lang is of niet.” Zo antwoordde ik in mijn meest recente les op de vraag hoe lang ik al schrijfles geef. De vraag komt van één van de deelnemers van ‘Echt of verzon­nen: balanceren tussen realiteit en fic­tie’, een reeks georganiseerd door Wis­per en Vorming-plus Gent. In deze nieuwe formule onderzoeken we met de hele groep het spanningsveld tus­sen waargebeurde en fictieve elemen­ten in narratieven. Ook ik behoor tot de groep van de zoekers. Uit noodzaak. Want voor ik ooit begon met lesgeven dacht ik dat ik wel wist waar de grens te trekken valt tussen fictie en realiteit, tussen herinnering en verbeelding. Hoe langer ik lesgeef, hoe meer ik over die onderwerpen twijfel. In dit essay poog ik enkele van mijn vragen neer te schrijven en praat ik tegelijk over de unieke positie die actieve schrijflessen innemen in het veld van de culturele consumptie en productie.

Shauni De Gussem schrijft filmscenario’s en stukken over film. Bij Wisper en Masala Gent geeft ze les in scenario­schrijven, filmanalyse, creatief schrijven en film. Ze studeerde Audiovisuele Kunsten aan het Royal Institute for Theatre, Cinema and Sound School of Arts en Vergelijkende Moderne Letterkunde aan de Universiteit Gent. Shauni De Gussem geeft fre­quent workshops scena­rioschrijvers. Mensen die de muze horen roepen kunnen alle toekomstige programmatie vinden op volgende sites: wisper.be & shaunidegussem.be

Schrijf wat je kent?

Deelnemers melden zichzelf aan voor schrijflessen wegens uiteenlopende redenen, zoals een deadline nodig heb­ben om te kunnen schrijven of om tips en feedback te krijgen. Aan bod in zo’n lessen komen verschillende theorieën, een hoop canonieke tips rond struc­turen, auteurs als voorbeelden hoe het moet, hoe het kan, hoe het beter niet wordt. Reflectieve discussies wor­den uitgelokt, over oefeningen geglim­lacht. Daar is dan de creatie; woorden verschijnen uit het niets en vullen wit blad na wit blad. Een verhaal begint met de wens van de schrijver om het te schrijven. Even een writer’s block? Geen zorgen. Met deze clichématige, doch populaire raad geraak je alweer een heel eind verder: schrijf wat je kent.

Een raad die weliswaar aanvankelijk niet iedereen overtuigt. Men beargu­menteert: “Wat dan met verbeelding, met fantasie? Kan ik alles doen wat ik wil doen tijdens het schrijven, kan ik dan niet iedereen zijn die ik wil zijn? Wat dan daarmee?” Wanneer we daar verder op ingaan, komen we meestal wel tot de constatatie dat een schrij­ver schrijft over emoties die hij/zij ooit zelf direct of indirect heeft gevoeld en beleefd, over ervaringen die zijn blij­ven plakken doorheen de tijd en op een soms heel onrechtstreekse manier een weg vinden naar hun pen. Wat deelne­mers daar eigenlijk vragen, is of ze zich volledig kunnen verbergen in hun nar­ratieven, of ze zichzelf en hun intieme gedachten kunnen verraden door te schrijven. Een vraag waarin ze wor­den voorgegaan door de Franse, 19de-eeuwse romanschrijver Gustave Flau­bert in Madame Bovary en heel wat andere ronkende namen uit de lite­ratuurgeschiedenis. Allen hebben ze bewezen dat een schrijver nooit vol­ledig losgeraakt van de eigen subjecti­viteit, context en herinneringen. Het zijn deze herinneringen die een warm composthoopje vormen waaruit nar­ratieve plantjes kunnen groeien. Het leven van de schrijvers dringt binnen op soms onverwachte plaatsen tussen de woorden en zinnen, en los van welk perspectief ze ook hanteren, schrijven schrijvers vaker over zichzelf dan ze zelf soms denken.

Auteur en autobiografie

Maar de aantrekkelijke afstand is er weliswaar. De taal in een narratief is een onzichtbaarheidsmantel voor de auteur. Het zou fout zijn om te bewe­ren dat elk stuk fictie integraal uit het leven van een auteur komt. Dat zou van Vladimir Nabokov een mani­pulerende pedofiel maken dankzij zijn beruchte boek Lolita. De goege­meente van de jaren 1950, het decen­nium waarin het boek is gepubliceerd, maakte exact deze fout en probeerde hem te betichten van hetgeen waar hij over schreef. Gevolg: Lolita werd gebannen en wanneer het eindelijk in ’59 verscheen in het Verenigd Konink­rijk moest één parlementslid ontslag nemen door de controverse die het teweegbracht. Maar Nabokov was net zomin een pedofiel als Mary Shelley het monster van Frankenstein was.

Dus ondanks het feit dat autobiografi­sche elementen inherent zijn aan een tekst, komt er ook verbeelding bij te pas. Schrijven en herinneren vormen noodzakelijk een covalente band. Het is bij deze ontmoeting dat het interes­sant wordt, want een lezer heeft in een narratief amper een idee wat echt en niet echt is gebeurd, wat uit de schrij­vers diepste gedachten komt en wat niet. Een schrijver krijgt de figuurlijke ruimte om te spelen met deze afstand. Zo wordt de tekst een object onderwor­pen aan regels, conventies en context. Herinneringen worden boetseerklei, men goochelt met woorden en puzzelt met alinea’s. Terwijl men schrijft, krij­gen herinneringen nieuwe vormen en interpretaties, worden ze geplaatst in structuren en constructies. Schrijfles­sen bieden net dat: de ruimte om iets te doen met je eigen herinneringen en context, afstand ervan te nemen, te kij­ken naar de vorm en vooral te doen en laten wat men zelf gepast vindt. Soms kan het gewoon gaan om het plezier scheppen in het creëren. Soms nemen deelnemers de woorden ‘schrijf wat je kent’ zeer ter harte en sta je als bege­leider helemaal mee in de speelruimte.

Zo hadden we ooit een man in de les, wiens vader twee weken daarvoor was overleden. Hij vertelde er bruusk over. Na de les drukte ik hem op het hart dat hij zich niet gepusht hoefde te voelen om dat gebeuren te gebruiken als ben­zine voor zijn schrijven, maar als hij dat wilde doen, was hij in alle veilig­heid welkom in het lokaal. Ik zei hem vooral te schrijven over wat hij wilde schrijven en zich niet bezig te houden met wat oneliner schrijfadviezen soms ook opdragen. De man is na die les niet meer terug gekeerd. Ik hoop van harte dat hij iets gevonden heeft wat hielp met dragen.

Het unieke ik en het narratief

De stilzwijgende connecties tussen de deelnemers die wel blijven, frappe­ren mij het meeste. Mensen schrijven impliciet over eenzaamheid, nood tot aanvaarding, existentiële pijn, het ver­langen om gehoord te worden en nog wat andere, en het groepje schrijvende deelnemers is elkaars stille getuige. Wij willen elkaar helpen. We duiden elkaars mindere passages aan, onge­loofwaardige personage-ontwikkelin­gen, dialogen zonder subtekst. We her­inneren elkaar dat ook Jane Austen en Hugo Claus zijn gestart met een eer­ste versie die niet zo goed was. Maar waarover het verhaal echt gaat of van­waar het komt, daar praten we enkel in abstractie over. Sommige dingen mogen verborgen blijven in de tekst. Niets hoeft opengesmeerd en ontleed worden.

Als docent help ik mee afstand schep­pen indien gevraagd en moedig ik kalm aan in die ruimte te stappen. Ik lijst regeltjes en trucjes van de mees­ters op en installeer een plaats waarin kan geëxperimenteerd worden met wat dan ook: verbeeldingen, herinne­ringen, leugens, dromen, fantasieën, spooksels, wanen en nog vele meer. De waarheid in een schrijfcursus doet er niet toe. Bestaat er zelfs zoiets als de waarheid tout court? Is het feit dat we taal moeten gebruiken om de waarheid te beschreven al net niet het failliet van de waarheid? Hang een kader rond een deeltje werkelijkheid en het is fic­tie. Het kader duidt op het feit dat alle narratieven, van fantasy tot sciencefic­tion tot journalistiek, een fictief kantje in zich dragen. Dit zou de populariteit van schrijflessen op zijn minst verkla­ren: de waarheid kan niet gevat worden in woorden, maar godverdomme, zal de mensheid toch even blijven probe­ren dat te doen. Bibliotheek na biblio­theek schrijven we vol en niemand van ons is uitgepraat.

Ook de journalistiek ontsnapt de dans dus niet. Journalisten maken keu­zes in wat en hoe iets wordt beschre­ven of wordt gefilmd. Eisen dat men puur objectief moet zijn daarin, is lachwekkend, want elk journalistiek stuk is geschreven vanuit een bepaald perspectief en ideologie, vaker onbe­wust dan bewust. Het minieme beetje aan narrativisering in de journalis­tiek was altijd al een weinig te onder­schatten fenomeen, maar wordt nu gebruikt als wapen in de internetoor­log om kennis. De afstand tot de wer­kelijkheid is ondanks de goede bedoe­lingen nog steeds ver en daarom ook voor interpretaties en politieke recu­peratie vatbaar, zeker in tijden dat de consensus over de werkelijkheid nog nooit zo instabiel lijkt te zijn geweest als nu terwijl we meer dan ooit geloven dat we een consensus kunnen berei­ken met onze surveillancemaatschap­pij en statistiekobsessie. Verschillende zijden van een conflict verwijten elkaar propaganda te zijn, fake news, Lügen­presse. En net als fictieverhalen, kie­zen we nieuwsverhalen uit die we het best vinden passen in ons kraam.

Verbeelding en herinnering

Gebonden aan een zucht naar objec­tiviteit zijn fictieschrijvers niet. Zij kunnen met quasi oneindig meer vrij­heid de grijze zone tussen fictie en waargebeurde elementen onderzoe­ken, net als de grijze zone tussen hun verbeelding en hun herinneringen. In schrijflessen vinden zij geen dwin­gende stem die hen opdraagt wat en hoe te schrijven, maar een voedingsbo­dem aan context en vormelijke ideeën waarop ze kunnen terugvallen wan­neer men het even niet meer weet, en een gesloten omgeving waar ideeën op een groep kunnen losgelaten wor­den. Een ruimte van het experiment, een ruimte van een welkom enkele grijsheid. De klassen waarin ik lesgeef, hebben één grote gemeenschappelijke deler: iedereen, op hun eigen manier, reikt uit door te creërend schrijven. Hun herinneringen en verbeeldingen komen aan de oppervlakte van hun huid. Met taal raken ze elkaar, de lezer en mij aan. Telkens opnieuw bewonder ik hun vertrouwen en volhoudingsver­mogen. Het schrijven is voor de zoeker, voor de durvers, voor de reikers, maar bovenal voor de spelers tussen echt en verzonnen.