6 nov 2020

Marijke Van Thielen – Over verbinden, literatuur en lijden

De zoektocht naar verbondenheid bereikt ons via alle mogelijke kanalen: op de televisie, in de krant, in een tijdschrift of op de radio, … Zelfs in bushokjes ziet men allerlei hoopvolle boodschappen als lichtreclame verschijnen. Waar woorden gebruikt worden, wordt uitdrukkelijk gewezen op de wens tot verbinding. Volgt de Nederlandstalige literatuur ook dit pad? En is verbinding wel een wenselijke route om te bewandelen? Rest er trouwens in het zoeken naar herkenbaarheid nog ruimte voor complexiteit?

Marijke Van Thielen
(1986) is essayist en
schrijver. Nadat ze op
haar vierentwintigste
weduwe werd, is ze
beginnen zoeken naar
perfectie in taal en filosofie.
Geïnspireerd door
Arthur Schopenhauer en
Fernando Pessoa heeft
ze zich doorheen de
jaren weten te ontwikkelen
tot een auteur die
kafkaëske korte verhalen
en onbeschaamde
essays zonder pretentie
of plotgedrevenheid
schrijft. Ze publiceerde
reeds in o.a. Wobby, Tijdschrift
Ei en Meander.

Als introvert tienermeisje, nog voor mijn eerste eisprong, verbleef ik liever alleen dan onbegrepen. De tijd bracht ik het liefst door in het eigen gezelschap, in de afwezigheid van de storende Ander. Uiteraard, in afzondering was er ook geen begrip voorhanden, maar toch: de situatie leek minder hopeloos dan de poging tot begrip die mogelijk niet vervolmaakt kon worden. Het probleem tot verbinden situeerde zich toen al in mijn poging tot: iets proberen hield immers in dat het vooropgestelde doel mogelijk niét behaald kon worden. Verbinden leek wel een actieve handeling te vereisen. Alsof ik iets moest ondernemen om verbinding te ervaren. Maar veronderstelt verbondenheid een handeling? Is het iets waarover we natuurlijk beschikken? Misschien wil de drang naar verbinding wel iets zeggen over de inherente eenzaamheid waar we als individualistische samenleving tot veroordeeld zijn? Verbinden als doel impliceert namelijk dat verbondenheid iets is dat ons ontbreekt, dat ervaren wordt als een gemis. Waarom zouden we anders massaal ons geconnecteerd willen voelen? Wanneer we ons allemaal heerlijk samenhorig zouden voelen, dan zou de uitdrukkelijke wens tot verbinding onbestaande zijn.

Dat we expliciet naar verbinding streven, betekent dus dat we ons momenteel niet verbonden voelen. De afwezigheid van verbondenheid is geen recent gegeven. Uit vele literaire klassiekers blijkt een diep, geïsoleerd onbehagen. Het gebrek aan verbinding heeft in het verleden tot magnifieke kunst mogen leiden. Echter, vandaag wordt er inhoudelijk amper aandacht aan deze problematiek besteed. Hoewel de schijnbare wens tot connecteren naar boven zou moeten drijven, wordt net deze verreikende thematiek angstvallig vermeden. Ondertussen vinden we offline en online bespottelijk eenvoudige columns en ‘te korte verhalen’ over doorsnee meubilair, maaltijden afkomstig uit de lokale supermarkt en het jeuken van een willekeurige vagina.

‘Toonaangevende literaire uitgeverijen’ lanceren op hun beurt allerlei afstompende romans over het geesteloze leven van een stuk of wat bekende figuren, over allerlei vrolijke avonturen van kinderdieren en uiteraard: over afgezaagde pseudocomplexe vaderrelaties. Literaire magazines publiceren slechts poëzie en proza die men vanaf een eerste lezing moet kunnen snàppen. Kortom: in elk domein van de letteren spat de alledaagsheid er van af. Wanneer een hedendaagse literaire auteur poogt tot scherpzinnigheid, dan is de wijze waarop zo clichématig dat iedere lezer met iets of wat zin voor esthetiek misselijk achterblijft. Qua Nederlandstalige literatuur verkeren we helaas in de krochten van de banaliteit. Ieder gesofisticeerd wezen dat de huidige staat van de literaire wereld aanschouwt, zal alleen maar afgrijzen kunnen voelen, precies het tegenovergestelde van de net gewenste verbinding.

Om een zogenaamd sterk hedendaags verhaal te scheppen lijkt ‘herkenbaarheid’ wel de enige voorwaarde te zijn. De meest simpele boodschappen worden vandaag gelauwerd. Deze tendens, die verder reikt dan alleen de huidige mainstream literatuur, is problematisch. We leven in een complexe wereld, die onmogelijk met een goedkope boodschap gebracht kan worden. Het is zinloos om een genuanceerde mening gemakkelijk te willen brengen. Wanneer we ons daar systematisch aan bloot stellen, zetten we de poort naar populisme wagenwijd open.

En toch: niet iedereen is bereid om de moderne voorgekauwde eenheidsworst door te slikken. Een afgestompt mens kan zich misschien identificeren met flauwe afkooksels van banale gedachten, terwijl een scherpzinnig mens deze niet eens wenst te lezen op de achterkant van een doos cornflakes. Het lijkt dus ook een kwestie van persoonlijkheid te zijn. Een complex karakter voelt zich doorgaans minder verbonden met de wereld omdat de kleine wereld van de banaliteiten hem onvoldoende vreugde verschaft. Het gebrek aan verbinding wordt dus (deels) verklaard vanuit iemands karakter, zo lijkt het.

Werd eenzaamheid in het verleden aan externe factoren gewijd – zoals een onmogelijke liefde, Gods beproeving, de terreur van een oorlog of het gemis van een overleden dierbare – dan zegt dit gemis nu ook iets over onze eigen gebrekkigheid: jezelf onbegrepen voelen is uiteindelijk het resultaat van het eigen falen. Immers, voor verbondenheid moet men bereid zijn om een inspanning te leveren. Het vereist dus een bepaalde handeling. Ervaren we de afwezigheid van verbinding, dan moeten we daar iets aan doen. We kunnen allerlei acties ondernemen, gaande van ademhalingsoefeningen tot het inhuren van een life coach. Zolang men zélf maar zoekt naar waardering (van zowel het eigen wezen als van de band met de Ander) zal verbinding ons toekomen. Dit soort individualistisch magisch denken blijkt niet bepaald motiverend. De boodschap die in feite wordt overgebracht, is dat ‘de onbetrokkene’ zich schuldig maakt aan een zekere onwelwillendheid. Het uitblijven van verbondenheid impliceert onvoldoende inzet van het individu. Het individu wordt opgelegd om meer herstellende handelingen te treffen. Maar net zoals het streven naar een perfect lichaam kan leiden tot een morfodysfore stoornis, kan het streven naar meer verbinding leiden tot een groter gapend onbehagen. Heilzamer is het om de bedenking te maken of een gebrek aan verbinding wel degelijk een betreurenswaardig gegeven is. Misschien ligt het alternatief wel in de aanvaarding. Men kan proberen te berusten in het feit dat er geen verbinding wordt ervaren. In de kern is bestaan überhaupt geen zuiver zaligmakende gewaarwording. Leed kent vele vormen en geen enkel wezen blijft gespaard.

Ironisch genoeg zijn we juist door het lijden allen reeds verbonden. Geen enkel mensenleven ontsnapt aan de pijn van de tijd. We zijn verbonden door wat we nooit kunnen overstijgen: onze inherente tijdelijkheid. De uren die verstrijken, zijn de uren die ons doden. En samen druipen we door het bestaan, van overtuiging naar overtuiging, met onze neusjes schoon synchroon richting vergankelijkheid. Onze eindbestemming is steeds dezelfde. We bewegen identiek doorheen de tijden: we marcheren ieder onze persoonlijke dodenmars. Onze inherente tijdelijkheid kan onmogelijk vermeden worden. Geen enkele handeling, zelfs niet het ontbreken van een handeling, heeft invloed op wat we zullen worden. Onze waarneming zal verdwijnen, ons bewustzijn zal gaan slijten. Als prenatale vleesvliegen zoemen we alvast rondom het eigen lijk.

Wanneer we deze confronterende beschouwing niet vermijden maar net omarmen, dan kunnen we actief voorgaande kennis van het onvermijdbare einde toelaten. In dat geval kunnen we niets anders dan een diep medelijden ervaren. We zijn dan ernstig bewust van hoe ieder mens, ongeacht zijn omstandigheden, veroordeeld wordt tot een wrede lijdensweg. Zo’n tweehonderd jaar geleden poneerde Schopenhauer al dat medelijden bestaat uit het herkennen van de pijn die we zelf voelen bij de Ander. Hij gebruikte in het Sanskriet hiervoor de uitdrukking ‘tat tvam asi’, wat vrij vertaald ‘dat ben jij’ betekent. In het medelijden voor de Ander herkennen we ons eigen leed. Voor wie medelijden ervaart zijn de anderen ‘andermaal ik’. Betekent dit dan een rechtstreekse spoor naar verbondenheid?

 In ons medelijden staan we allen gelijk: het veronderstelt geen minachting van de Ander. Er is geen hiërarchie noodzakelijk want leed is leed. Dit bijzondere gegeven maakt van medelijden de ultieme gelijkmaker. Medelijden is daardoor bij uitstek de meest duurzame basis tot verbinding. Het is een direct gevolg van het bevatten van de kwelling van de Ander, en behoeft dus in essentie geen actieve handeling. Medelijden kan zowel bestaan uit handelen als uit de afwezigheid van handelen. Hierin verschilt het met de verbinding, die slechts door gerichte pogingen kan worden verworven. Proberen betekent, zoals eerder besproken, dat het gewenste resultaat mogelijk niet verkregen kan worden. Wie echter de weg naar verbinding aflegt via het medelijden, zal een degelijk parcours zonder nutteloze omwegen ontdekken.

Maar wie ervan uitgaat dat het pad naar medelijden een eenvoudige route behelst, vergist zich. Medelijden is namelijk een beangstigend concept. Het schenkt aandacht aan het lijden van de Ander, waardoor het ons dus onmiddellijk naar ons eigen leed verwijst. De kwelling die we zelf ervaren is de pijn die elk Ander ook ervaart. Dit besef kan leiden tot somberheid en angst. Vandaar dat de neiging om deze confronterende materie te vermijden de norm werd. Het volk wordt liever vermaakt dan ontwaakt. Zo wordt duidelijk waarom de Nederlandstalige literatuur in de onmogelijkheid verkeert om tot een werkelijke diepgang te komen. De alledaagsheid omschrijven is gewoon toffer. Voorgekauwde boodschappen zijn lichter daar zij geen fundamentele smart raken. Gemakkelijke inhoud is leuk, want het verstrooit de massa. Helaas betekent dit voor de zeldzaam scherpzinnige zielen dat zij niet aan hun trekken komen. Zij blijven in de stilte veroordeeld tot een welgemeend medelijden.