16 okt 2021

Marc Leemans – De macht en het getal

In mei 1921 werden belangrijke fundamenten gelegd voor onze welvaart en welzijn die zich in het verder verloop van de twintigste eeuw zouden ontwikkelen. In 1921 kwam er vrijheid van vereniging, werd de vakbondsvrijheid erkend en was staken niet langer verboden. Voor de historische reconstructie van de voorgeschiedenis en van de gevolgen zijn er andere goede bronnen beschikbaar. Maar vanuit mijn dagelijkse werk binnen de vakbeweging kan ik u verzekeren dat men het belang van deze beslissingen moeilijk kan overschatten.

Marc Leemans is de voorzitter van het Algemeen Christelijk Vakverbond (ACV)

De macht van het getal

Een vakbond die ‘ondergronds’ of in zeer moeilijke, repressieve omstandigheden moet werken, bezit grote waarde. Het valt me op, onder andere door mijn werk binnen de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), dat vakbonden vaak mee de motor vormen van fundamentele veranderingen. Solidarnosc in Polen, de rol van vakbonden in de Arabische lente, … ze slaagden erin om vanuit een moeilijke positie mee revolutionaire veranderingen vorm te geven. Dat verklaart ook waarom repressieve regimes het heel vaak gemunt hebben op vakbondsactivisten. Maar een vakbond die in alle openheid kan werken, is minstens even cruciaal. Dan kan een vakbond uitgroeien tot een echte massabeweging. De voorhoede is belangrijk, maar de basis van de volgehouden kracht van de vakbeweging ligt in zijn getal. En in de mobilisatiekracht van dat getal. 

Het aantal vakbondsleden en hun actiebereidheid stijgen beide als vakbondswerk en vakbondslidmaatschap minder gevaarlijk worden. En dan vormen deze mensen – die zich verenigen en zich samen scharen achter bepaalde eisen – een tegenmacht waarmee men rekening moet houden. Want het zijn de werknemers die de meerwaarde creëren. Als zij massaal het werk staken, blokkeert dat mechanisme. En raken ze ongrijpbare aandeelhouders waar het echt pijn doet. Als vakbondsafgevaardigden, vakbondssecretarissen en vakbondsleiders erin slagen de wensen en bekommernissen van de brede basis te capteren, te collectiviseren en op de agenda te zetten, ontstaat een zeer krachtige massabeweging. En dat is precies wat er in de twintigste eeuw gebeurde in West-Europa. Zeker na de Tweede Wereldoorlog, in volle heropbouw en met het hijgende communisme in de nek, stuwden de vakbonden de welvaartsstaat naar ongekende hoogten. Met de uitbouw van de sociale zekerheid, van betere arbeidsvoorwaarden en omstandigheden als hoge toppen. 

Die sociale vooruitgang onder impuls van een sterke vakbeweging kristalliseerde verder in de uitbouw van een brede arbeidersbeweging, volgens de toenmalige politieke breuklijnen. Die arbeidersbewegingen zochten en realiseerden heel wat vooruitgang op grote maatschappelijke uitdagingen. Vrouwenrechten, internationale solidariteit, een waardig leven voor ouderen en zieken, … De arbeidersbeweging plaatste het op de politieke agenda en zorgde voor ongeziene resultaten. Ook omdat er zich een interessante trade off tussen die massabeweging en de politiek voltrok: sociale en maatschappelijke vooruitgang in ruil voor stemmen. Wat leidde tot de verzuiling van ons land. De bestormers van die zuilen hadden met hun discours over maatschappelijk versmachting natuurlijk een punt. Alleen, als je iets bestormt, moet je ook een goed en realistisch plan voor de heropbouw daarna hebben. En daar liep het mis. 

De vrijheid van (vak)vereniging en het bijhorende stakingsrecht gaven dus een enorme boost aan onze samenleving. Tegelijk is een zekere omzichtigheid geboden in deze analyse. Want ik kan het u verzekeren: als de werkgeverszijde ruikt dat een vakbondsonderhandelaar zonder sterke steun en met een wankel mandaat aan onderhandelingstafel zit, hebben ze gewonnen spel. Te vaak ontmoet ik nog mensen, vaak met een belangrijke maatschappelijke of politieke rol, die menen dat een vakbondsvoorzitter stakingen en acties kan afkondigen, “de troepen de straat kan opsturen”. Dat als vakbondsonderhandelaars een ontwerpakkoord sluiten, de basis nadien vanzelf volgt. Zo werkt het natuurlijk niet. Vanuit zijn natuurlijk bestaan – een organisatie gebaseerd op mensen die zich vrijwillig aansluiten, eventueel willen staken en dus loonverlies lijden voor hun eisen, en in ruil voor hun ledenbijdrage een zekere return verwachten – spreek het voor zich dat een vakbond geen leger met een sterk uitgebouwde hiërarchie is. Integendeel. De interne dialectiek zorgt meermaals voor een zeer sterke eigen dynamiek.

De tegenstand groeit

De enorme successen van de naoorlogse vakbeweging lokte natuurlijk een (neoliberale) tegenreactie uit. En niet zonder succes. We kennen de impact van Thatcher en Reagan op de vakbeweging in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Maar eigenlijk stellen we vast dat in heel veel landen, ook in Europa, in die periode de vakbeweging rake klappen kreeg. Met gelukkig uitzonderingen, zoals Scandinavië en België. Maar ook in eigen land organiseert de tegenstand zich. En daarbij wordt een heel scala van technieken ingezet. Waarbij een onderscheid kan gemaakt worden tussen de brutale en de sluipende aanpak.

Aan de vrijheid van vereniging durft men nog niet expliciet raken. Maar dat andere cruciale recht, het stakingsrecht krijgt wel heel strakke en brutale tegenwind. Via juridische procedures van werkgevers bij specifieke acties. Door het steeds verder uitdeinen van de minimumdienstverlening onder impuls van liberale politici, recent tot bij het spoor en De Lijn. In een context waar het finale drukkingsmiddel uiteindelijk net dat stakingsrecht is, is dit zeer bedreigend.

Dit soort praktijken wordt minutieus voorbereid door de sluipende tegenstand. En daar komen media, perceptie en framing op de proppen. Een eerste techniek is de ontmenselijking van de vakbeweging, in een tijdsgewricht waarin net de unieke mens met al zijn verlangens, ambities en prestaties op een voetstuk wordt gestald . Een vakbond is niet langer een groep van mensen die zich sinds 1921 vrij mogen verenigen en samen en solidair voor iets opkomen. Het zijn geen mensen die uit onvrede door de straten van Brussel trekken. Nee, het zijn “de vakbonden” die betogen, met hun soldaten gehuld in een plastiek zak naar kleurkeuze. Met hun leiders als generaals. Wiens eisen en voorstellen makkelijk als onhaalbare, negentiende-eeuwse utopieën worden opzijgeschoven (‘de dinosaurussen’). Dit is een gehaaide techniek die de werkende bevolking tegen zijn eigen verenigingen opzet. Ik schreef hoger al hoe cruciaal de leden en hun aantal zijn voor de vakbeweging.

Die ontmenselijking maakt ook de weg vrij om de vakbeweging te framen als een schimmig syndicaat dat makkelijk allerlei narigheid kan toegedicht worden. Om uit te monden in de (morele) criminalisering van de vakbeweging. Een stakerkas van tientallen miljarden in tropische belastingparadijzen. Een verdienmodel dat geweldig floreert door het uitbetalen van werkloosheidsuitkeringen en dus door hoge werkloosheid. Onverantwoordelijke organisaties die zich voor hun gewelddadige acties kunnen verschuilen achter de afwezigheid van rechtspersoonlijkheid. De eenzijdige focus op het sociaal conflict, weg van de veel belangrijkere resultaten van het sociaal overleg. Dat de vakbeweging heel sterk gedreven wordt door waarden en principes maakt haar tegelijk ook bijzonder kwetsbaar voor dit soort bewuste (morele) criminalisering.

Op deze en andere mechanismen moet de vakbeweging nieuwe antwoorden bedenken om haar grootse realisaties te redden van afbraak. Want hoe belangrijk de vrijheid van vereniging en het stakingsrecht ook zijn, alleen daarmee zullen we het niet redden in de fel gemediatiseerde en geïndividualiseerde tijden. Het geraas en geruis waartegen vakbonden moeten optornen wordt steeds complexer; maar dat geldt evenzeer voor de modale individuele werknemer. Werkende mensen blijven aanspreken en aansporen om zich te verenigen, zodat ze met groter getal en met luidere stem kunnen (re)ageren om hun eerlijke deel te krijgen van de meerwaarde die ze creëren. En om een onderlinge bijstand te organiseren die steun geeft bij tegenspoed of ouderdom. Dat waren en blijven de grote doelstellingen. En dus moeten we de individuele onmacht blijven omzetten in de macht van het getal.