17 okt 2021

Johan Depoortere – De (on)mogelijke vrede

Een regering is gevormd in Israël, ditmaal zonder Benjamin Netanyahu. Onder de hardliner Naftali Bennett is dit het meest rechtse kabinet ooit, ondanks de steun van het zogenaamde “centrum” en – voor het eerst in de geschiedenis – een Palestijnse partij, die van de islamistische Mansour Abbas. Het kabinet heeft zich het etiket  “regering van de verandering” opgeplakt, maar verandering is het laatste wat we van deze ploeg kunnen verwachten.

Johan Depoortere was tussen 1971 en 2008 een BRT/VRT-journalist. Hij maakte reportages in binnen- en buitenland met vooral belangstelling voor het Midden-Oosten en Noord- en Zuid Amerika. Hij was correspondent in Moskou tijdens de woelige Jeltsin-jaren (95-2000) en was vervolgens buitenlandverslaggever in Washington tijdens de Bush-jaren.

Dat bleek meteen al toen de regering de infame Apartheidswet over de “gezinshereniging” (opnieuw) door het parlement probeerde te jagen. “Gezinshereniging” is de Orwelliaanse benaming voor net het tegendeel: het is de wet die het Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever onmogelijk maakt om met een (Palestijnse) inwoner van Israël te trouwen en zich binnen de grenzen van 1948 te vestigen. De oppositie kon de wet blokkeren, niet omdat ze er zich inhoudelijk heeft tegen verzet, maar omdat het niet ver genoeg gaat en “tijdelijk” is. Minister van Buitenlandse Zaken Yair Lapid, de bekendste centrumfiguur in het kabinet, deed niets om het racistische Apartheidskarakter van de wet te verdoezelen. Integendeel: “het is niet nodig het doel van de wet te verzwijgen,” schreef hij op Twitter. “Het is één van de middelen om de joodse meerderheid in Israël veilig te stellen. Israël is de natiestaat van het joodse volk en ons doel is een joodse meerderheid.”

Deze wet past binnen de honderdjarige koloniale oorlog tegen de oorspronkelijke bevolking van Palestina. De oorlogsverklaring is bevat in de beruchte Balfourverklaring, waarin het Britse imperium zich verzekerde van een bruggenhoofd in het Midden-Oosten en van een wachtpost ter beveiliging van het Suezkanaal en dus de zeeweg naar India. Arthur Balfour beloofde de zionistische beweging in naam van de Britse regering  “een Joods nationaal tehuis” (1917). Over de Palestijnen, de overgrote meerderheid van de bevolking in het land, was de Balfourverklaring kort: “Er mag niets worden gedaan dat de burgerlijke en religieuze rechten van de niet-joodse gemeenschappen in Palestina zou kunnen aantasten.” Meer dan 93% van de bevolking werd gereduceerd tot “niet-joodse gemeenschappen”Dat handhaven van de religieuze en burgerlijke rechten van de meerderheid” is bovendien hooguit een vrome wens gebleven. “De zionistische ambities,” zo schreef Balfour aan een collega in de regering, “zijn van veel groter belang dan de wensen en de vooroordelen van de 700.000 Arabieren die het aloude gebied nu bewonen.” De mening van de Palestijnen werd niet gevraagd. Het VN-verdelingsplan van 1947 werd bedacht door een comité waarin geen enkel Arabisch land, laat staan de bevolking van Palestina, vertegenwoordigd was. Na de zesdaagse oorlog van 1967 pendelde Henry Kissinger tussen de Arabische buurlanden en Israël in een vergeefse poging om een duurzame vrede tot stand te brengen. De Palestijnen zelf kwamen er niet aan te pas, tot ze via de PLO van Yasser Arafat mee aan de onderhandelingstafel mochten zitten in Oslo en Camp David. Wat ze kregen was een dode mus, een uitverkoop van de Palestijnse nationale rechten, en zelfs die was er voor de daarop volgende zionistische regeringen teveel aan: de akkoorden werden, op enkele schijntoegevingen van Israël na, nooit uitgevoerd. Het “vredesplan” van Trump en Netanyahu sloeg voorgoed de deur van het Palestijnse zelfbeschikkingsrecht dicht: de definitieve oplossing van het Palestijnse probleem.

Tot voor kort leek ook het verzet van de Palestijnen gebroken, nadat Israël de twee intifadas met bruut geweld had neergeslagen. Tot in mei dit jaar de drukketel ontplofte. De vonk in het kruitvat was de zoveelste poging van extreemrechtse settlers om, met steun van regering en rechtbank, de Palestijnse bewoners in Sjeik Jarrah, een Palestijnse wijk in bezet Oost-Jeruzalem, uit hun huizen te verjagen. Deze uitdrijving is niet nieuw of uitzonderlijk, het is de hedendaagse voortzetting van de Nakba (1948): de etnische zuivering die toen met bulldozers en militair geweld werd voltrokken, wordt nu met juridische middelen nagestreefd. Dit keer was de druppel die de emmer deed overlopen het optreden van Israëlische politie en “veiligheidstroepen”, die aan het einde van de Ramadan met geweld en traangas de Al Aqsa moskee binnendrongen. Hamas reageerde met raketaanvallen op Israëlische steden, de regering Netanyahu liet voor de zoveelste keer grote delen van Gaza-stad plat bombarderen. In heel het gebied tussen de Jordaan en de Middellandse Zee kwamen de Palestijnen op straat om te betogen. Tot ieders verrassing vertoonden de Palestijnen een nooit eerder geziene eenheid:  de Westelijke Jordaanoever, Gaza en de zogenaamde Palestijnen van 1948, burgers van Israël zelf, ze vonden elkaar in een spontane en collectieve uitbarsting van ras-le-bol: genoeg is genoeg Joodse extreemrechtse knokploegen en politie reageerden furieus, en na de golf van protest verdwenen meer dan 2150 Palestijnen achter de tralies. Joodse milities werden vrijwel ongemoeid gelaten.

Alleen een onverbeterlijke optimist zal nog hopen op vrede. En toch. In The Only Language They Understand, beschrijft de Amerikaanse journalist Nathan Thrall hoe alleen de taal van de macht de strijdende partijen in de lange geschiedenis van het conflict tot toenadering kon bewegen. Die macht – militair, diplomatiek, in de media – is tot vandaag overweldigend in het voordeel van de zionistische staat en de koloniale onderdrukking. Maar heel langzaam tekent zich een kentering af – althans in de publieke opinie, en met name in de VS, waar het jonge en linkse segment van de Democratische Partij niet langer vanzelfsprekend de lijn van de partijtop volgt, en zich kritisch opstelt tegenover de massale steun van de Amerikaanse regering aan Israël. Tegelijk is er een groeiende beweging op de Amerikaanse campussen, waar onder andere jonge joden zich van het zionisme afkeren.  Internationaal boekt de BDS-beweging voor boycot, desinvesteren en sancties tegen Israël meer en meer succes. En ook Human Rights Watch, in navolging van het Israëlische B’tselem Israël, bestempelt de situatie nu als een Apartheidsregime.

In Israël zelf is de “vredesbeweging” met kopstukken zoals de schrijvers Grossman en Amos Oz op sterven na dood. Zij verzetten zich tegen de bezetting na de oorlog van 1967, maar vergaten de eerdere bezetting en etnische zuivering van 1948. Ze zagen het Israël van vóór de zesdaagse oorlog als de utopie van het “zuivere zionisme”, niet besmeurd door de bouw van de nederzettingen in bezet gebied, maar wensten niet te worden geconfronteerd met de verwoesting van meer dan vijfhonderd Palestijnse dorpen en de verdrijving van 80% van de oorspronkelijke bevolking twintig jaar eerder. Ze waren blind voor de rechtmatige verzuchtingen van de Palestijnen die het recht op terugkeer van de vluchtelingen opeisten.

Toch is de joodse samenleving in Israël minder een gesloten blok dan uit verkiezingsuitslagen en het beeld in de media kan blijken. Bassam Aramin en Rami Elhanan wonen in Jeruzalem, Rami in het joodse Westen van de stad, Bassam in het overwegend Palestijnse geannexeerde Oost-Jeruzalem. Beiden hebben ze een kind verloren aan het geweld in de regio. Rami is joods, de zoon van een overlevende van de Shoah. Zijn veertienjarige dochter Smadar kwam om in een Palestijnse zelfmoordaanslag in de straten van Jeruzalem. Bassam is een Palestijnse militant, die zeven jaar in een Israëlische gevangenis doorbracht. Hij verloor zijn tienjarige meisje Abi toen een Israëlische soldaat haar aan de schooluitgang doodschoot. Rami en Bassam zijn vrienden. Ze hebben elkaar gevonden in het gemeenschappelijke onuitsprekelijke verdriet over het verlies van een kind. Beiden gaan ze naar Israëlische scholen met de onwaarschijnlijke boodschap van verzoening, ze geven lezingen overal ter wereld. Beiden zijn lid van de “Parents Circles-Families Forum”, een kleine organisatie die joodse en Palestijnse families samenbrengt die allen een dierbare hebben verloren in het geweld. Als er ooit vrede komt, zal die niet het werk zijn van de politici in Jeruzalem en Washington of Brussel, maar van mensen als Rami en Bassam en de vele honderden die net als zij genoeg hebben van het geweld en de onderdrukking. Ze zijn een uiterst kleine minderheid in Israël en bezet gebied, maar is niet elke grote beweging als een kleine minderheid begonnen?