19 apr 2022

Johan De Smet & Jeanne Vauterin – Moderniteit in beeldtaal: vijftig jaar na het overlijden van Frans Masereel

Op 3 januari 1972 overleed houtsnijder en graficus Frans Masereel in Avignon. Naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van zijn overlijden brengen Amsab-ISG en het Museum voor Schone Kunsten Gent een warme hommage aan het werk van Masereel en aan de vriendschappen in zijn rijk gevulde carrière. Het Masereelfonds zal deelnemen aan deze festiviteiten. Tijd om even de uniciteit van zijn werk onder de aandacht te brengen.

Johan De Smet is hoofdcurator voor het Museum voor Schone Kunsten

Jeanne Vauterin is kunsthistorica en werkt als tentoonstellingscoördinator voor de Masereel-tentoonstelling in Amsab-ISG

Een moderne “imagier”

“Werd alles vernield, alle boeken, monumenten, foto’s en alle berichten en bleven alleen de houtsneden van Masereel bewaard, dan nog zou men heel onze huidige wereld kunnen reconstrueren, hoe men woonde rond 1920, hoe we gekleed gingen. De verschrikkelijke oorlog aan het front en in het achterland met zijn helse machines, stations, schepen en torens, de modes en de mensen, de verschillende types en bovendien de geest en het genie, het gejaagde tempo van onze tijd, dat alles zou men enkel en alleen al kunnen begrijpen vanuit zijn werk.”

Op die manier karakteriseerde Stefan Zweig in 1923 op treffende wijze het werk tot dan van zijn hechte vriend Frans Masereel. Masereels verblijf tijdens de Eerste Wereldoorlog in Genève bracht hem in de pacifistische kring rond Romain Rolland, een kring waar ook Zweig deel van uitmaakte. De kunstenaar legde toen de basis van zijn latere werk. Niet alleen maakte hij in die periode vlijmscherpe anti-oorlogsillustraties voor bladen als La Feuille, hij creëerde in dezelfde geest twee geëngageerde houtsnedenreeksen, Debout les morts en Les morts parlent (1917). Rond dezelfde tijd werkte hij aan een ambitieus project, een boek met een reeks van 167 houtsneden dat in 1919 verscheen, Mon livre d’heures. Jaren later blikte Masereel hier als volgt op terug: “Met Mon Livre d’heures wilde ik afstand nemen van mijn dagelijkse bezigheden, dat wil zeggen van mijn kritieken, mijn satiren, mijn aanklachten tegen de oorlog en van het agressieve in mijn werk; waarschijnlijk wilde ik eens iets anders zeggen, en zo ben ik begonnen met een soort autobiografisch verhaal, dat ik hier en daar wat romantischer maakte […] en wellicht is in de 167 houtsneden van Mon livre d’heures potentieel alles aanwezig wat ik daarna nog vervaardigd heb, want ik heb een hele reeks thema’s hieruit ontwikkeld.” 

Inderdaad ligt in dit moderne, woordeloze getijdenboek de kiem van Masereels latere werk, met als centrale thema’s: zelfontplooiing, de relatie tussen man en vrouw, ongebreideld kapitalisme en sociaal misbruik, het leven in de grootstad, de industrialisatie en uitwassen ervan, kolonialisme, de natuur. Maatschappelijke betrokkenheid, sociale rechtvaardigheid en individuele vrijheid zouden de vertrekpunten van deze moderne “imagier” blijven. Het menselijke bestaan in zwart-wit, vol leven.

In de autonome houtsneden op groot formaat die hij vanaf omstreeks 1920 ging maken, maar ook in beeldromans als Groteskfilm (1921) en Bilder der Grosstadt (1926), toonde hij beide kanten van het leven in een metropool. Enerzijds ongebreidelde levenshonger, lichtvoetigheid, het dionysische, maar anderzijds het melancholische, het ontheemde, het isolement, het demonische, het gewelddadige. De relatie met de cinematografie was nooit ver weg, bijvoorbeeld in de filmische beeldensequens in de albums waarin aspecten als beweging, snelheid, ritme en tempo primeren, en evengoed in de autonome prenten die de kracht van een film-still hebben. Wat Masereel in deze meteen herkenbaar maakt, is de typerende verhalende stijl en zijn volstrekt unieke, synthetische en universele beeldtaal, die tot vandaag wereldwijd nog steeds erg geliefd is. 

In de ruim veertig jaar die volgden, bouwde Masereel een indrukwekkend oeuvre van zelfstandige houtsneden uit. Hoewel in het verleden nogal veralgemenend en geringschattend gesteld werd dat dit latere oeuvre een meer decoratief karakter bezit, kan niet ontkend worden dat de kunstenaar doorheen zijn carrière een grote eigenheid wist te bewaren én steeds een opmerkzame en gevoelige observator van de zich ontwikkelende tijd en maatschappelijke evoluties is gebleven. Op individuele vrijheid gesteld en maatschappijbewust als geen ander, nam hij reeds vroeg en op onverbloemde wijze stelling in tegen het fascisme en nazisme, zoals blijkt uit albums als Capitale (1935) en Juin 1940 (1942), een snijdende visuele aanklacht die hem met tijdgenoten als John Heartfield en Frits Van den Berghe verbindt. 

Voor wat de latere jaren betreft, zou de dualiteit in zijn beeldtaal nooit helemaal verdwijnen: Masereel bleef extreem bittere met euforische prenten variëren. Toch valt op dat veel houtsneden uit de laatste decennia van zijn carrière een zekere vrijmoedigheid uitstralen. Beproefde thema’s als de stad en de natuur worden vaak afgewisseld (of gecombineerd) met prenten waarin jeugdige uitgelatenheid overheerst. Andere prenten daarentegen, zoals de bijzondere reeks Histoire de fou (1961), worden door een complexe, bijna hermetische iconografie gekenmerkt, een verstoorde wereld waarin realiteit, droom en nachtmerrie in caleidoscopische beelden samenkomen.

Masereels vrienden in Amsab-ISG

Als telg uit de Franstalige burgerij in Gent leidde Masereel zijn ongebonden kunstenaarsleven op het internationale toneel; als dienstweigeraar en overtuigd vredesactivist was hij overigens tot 1929 persona non grata in zijn geboorteland. Na Parijs (1911-1915), volgden Genève (1915-1922), opnieuw Parijs (1922-1940) en afwisselend Avignon en Nice (1940-1972) als vaste verblijfplaatsen, maar uit zijn biografie blijkt hoe graag en veel hij reisde. Opvallend ook is hoe Masereel jarenlange vriendschappen koesterde, en hoe intens en internationaal getint die waren. Hechte kameraadschap vond hij niet zozeer bij confraterkunstenaars, met George Grosz en Henry Van de Velde als meest illustere uitzonderingen. Gelijkgestemden vond hij voornamelijk in literaire kringen, bij schrijvers als voormelden Rolland en Zweig, en verder onder meer René Arcos, Léon Bazalgette, Henri Guilbeaux en Kurt Tucholsky. Zijn jarenlange vriendschap met vooraanstaande literatoren vormt ook de invalshoek voor het tentoonstellingsluik in Amsab-ISG. Specifiek wordt de vriendschap tussen Masereel en twee schrijvers belicht, de Fransman Léon Bazalgette en de Oostenrijker Stefan Zweig.

Bazalgette behoorde zonder twijfel tot een van Masereels dichtere kameraden in het Franstalige gebied. De twee leerden elkaar kennen in Parijs in 1913, dankzij hun gemeenschappelijke kennis: journalist Henri Guilbeaux. De vertaler en auteur, geboren in 1873 in Parijs, speelde een pioniersrol in het promoten van Engelstalige literatuur. Zo wijdde hij het grootste deel van zijn carrière aan de vertaling (en hervertaling) van Walt Whitmans gedichtenbundel Leaves of Grass. Tijdens WO I werd hij gemobiliseerd, maar hij zou nadien nooit over zijn oorlogservaringen spreken. Hij overleed uiteindelijk, na jarenlange gezondheidsproblemen, in 1928 in Parijs.

Ook broederlijke vriendschap met Stefan Zweig ontstond door toedoen van Guilbeaux. De twee ontmoetten elkaar op een van diens lezingen. Geboren in 1881 in Wenen, groeide hij – net zoals Masereel overigens – op in een bourgeois milieu. Gedurende zijn carrière oogstte de Joodse auteur met zijn literair oeuvre internationaal succes. Toen hij tijdens WO II weigerde om zich kritisch op te stellen tegenover het naziregime, was Masereel een van de weinigen die nog contact met hem onderhield. In 1942 pleegde hij, samen met zijn tweede vrouw, zelfmoord in zijn toenmalige woning in Brazilië. De twee vriendschapsbanden worden in de tentoonstellingsruimte geïllustreerd aan de hand van bewaarde briefwisseling, foto’s, tijdschriften, illustraties en boeken.

Daarnaast is de herdenking van Masereels vijftigjarig overlijden een gepaste gelegenheid om de waardevolle collectie van Amsab-ISG met topstukken in de kijker te zetten: in 2003 nam Amsab-ISG namelijk een unieke verzameling van zo’n 300 houtblokken, bijna 400 galvano’s en 33 boeken van Masereel in ontvangst. Deze werden in 1999 ontdekt door de Antwerpenaar Guy Droussart, die op dat moment voor Europa Verlag in Zürich (voorheen Oprecht Verlag, de naoorlogse uitgever van Masereel) werkte. Door toedoen van Masereel-biograaf Joris Van Parys kwam deze unieke verzameling, met stukken uit de vroege jaren 1920 tot midden jaren 1950, in het archief terecht. Op die manier kon ze publiek toegankelijk worden en dat sluit aan bij de artistieke visie van Masereel. In een interview uit 1961 met Ast Fonteyne, in zijn atelier in Nice, stelde hij: “Houtsnijden was voor mij een moyen, een vorm, om heel veel mensen te spreken. Men kan erop drukken zoveel men wil.”

Masereel in woord en beeld in het MSK Gent

Zoals Amsab-ISG put ook het MSK uit de ruime eigen Masereel-verzameling van meer dan 750 kunstwerken. De uitgebreide hommage zoomt in op de totaliteit van zijn oeuvre, zowel op de zelfstandige houtsneden uit het prentenkabinet als de tientallen precieuze beeldromans in de afdeling kostbare werken van de museumbibliotheek. De historiek van de Masereel-verzameling van het MSK gaat terug tot 1929 toen de museumcommissie voor het eerst een werk kocht bij de Parijse Galerie Billiet, de galerij van Joseph Billiet die een belangrijke rol heeft gespeeld in de verspreiding van zijn werk. Opmerkelijk is dat de voorkeur toen naar een aquarel ging, De zwerver (Avond in Montmartre). Het zou nadien exact twintig jaar duren tot een reeks van zeventien recent vervaardigde houtsneden werden verworven, niet rechtstreeks bij de kunstenaar, maar van zijn broer Robert Masereel. Vanuit retrospectief opzicht stemt dit tot nadenken. Boven werd reeds verwezen naar het feit dat Masereel in het interbellum geen sant in eigen land was geweest; het Gentse museum bleef kort na de Tweede Wereldoorlog nog steeds voorzichtig in zijn keuze. Ook bij de aankopen van prenten en schilderijen die korte tijd later volgden bleef Masereels broer de tussenpersoon. Pas in 1969, op het einde van Masereels leven, werden in een Brusselse privéverzameling een tiental prenten aangekocht daterend van de jaren 1920 en 1930. En nog in 1971 kocht het museum bij de Gentse Galerie Vyncke-Van Eyck opnieuw vier (late) prenten. Even terugkerend in de tijd is het opvallend dat de kunstenaar in Gent, de stad waar hij opgroeide, pas museale erkenning kreeg in 1951, toen een rondreizende even – slechts een maandlang – Gent aandeed, alvorens naar Luik te trekken. De eerste grote retrospectieve kwam er pas in 1986, en nadien in 2006, toen ook reeds in samenwerking met Amsab-ISG; drie jaar later volgde de tentoonstelling Roar China, die de invloed van Masereel in China belichtte. Vanaf het midden van de jaren 1980 organiseerde het museum diverse extra muros tentoonstellingen van zijn werk. In de decennia na zijn dood groeide de Masereel-verzameling van het MSK exponentieel aan via gerichte aankopen, langdurige bruiklenen en schenkingen, zodat het museum vandaag over een referentiecollectie van zijn werk beschikt.

De nu lopende presentatie is de aanleiding om een brede keuze uit de rijke collectie te brengen van zowel bekende, als minder getoonde facetten van zijn werk. Zo wordt voor het eerst een belangrijke schenking uit een Brusselse verzameling getoond met originele uitgaven van de pacifistische krant La Feuille, waarvan Masereel jarenlang de huistekenaar en letterlijk beeldjournalist was. Daarnaast wordt – tevens voor het eerst – de volledige reeks pen- en penseeltekeningen voor het boek Mon livre d’heures getoond, waarbij de overeenkomsten maar tevens de verschillen tussen de voorbereidende penseeltekeningen en de finale houtsneden tot uiting komen. Andere hoogtepunten in de accrochage vormen iconische houtsneden als De rookwolken (1920), De bokser (1921), De zangeres (1923), De kus (1924), De schaduw (1925), Wolkenkrabbers (1926) en Jazz (1931). Parallel gaat veel aandacht naar beeldbepalende romans als 25 images de la passion d’un homme (1918), Un fait divers, Histoire sans paroles, Idée en Le soleil (1920), Groteskfilm (1921), Fairfax (1922), La ville (1925), Bilder der Grosstadt (1926) en L’œuvre (1928). Daarnaast bezit het museum drie intrigerende schetsboeken, uitgesproken persoonlijke documenten met impressies gemaakt tijdens de vakanties die hij voor de Tweede Wereldoorlog doorbracht in Equihen; zelden getoonde en zeldzame voorbeelden van een onbezorgde Masereel, schetsend naar het eenvoudige leven in het vissersdorp in het departement Pas-de-Calais.

Voor de laatste fase in zijn carrière maakt het museum dankbaar gebruik van de langdurige bruikleen van ruim 200 prenten uit de verzameling van de Vlaamse Gemeenschap. In een ruime selectie daaruit wordt aangetoond hoe Masereel tot op hoge leeftijd een ongebreidelde werkkracht aan de dag legde. Thematisch sluiten de prenten uit de periode 1950-1972 aan bij de onderwerpen die hij eerder exploreerde: de vrouw versus de man, het individu in de massa, het naakt, de moderne stad, de industrie, de natuur. Via deze verzameling wordt het tevens mogelijk om te demonstreren hoe Masereel vanaf de jaren 1950 meer en meer abstracte begrippen in allegorische voorstellingen ging verwerken, waarbij hij bijbelse of mythologische onderwerpen (de heilige Christoffel, Prometheus, Venus), of universele begrippen (de creatie, het lot, vreugde) naar de eigen tijd transponeerde. In andere prenten ging een overladen symboliek, zelfs fantastiek overheersen. Maar het sociale engagement, Masereels centrale leitmotief verdween nooit uit beeld.