16 okt 2021

Isabel Millar – Extreemrechts genot en ongenadige opzwellingen van haat

2021 liet Donald Trump van het politieke toneel verdwijnen. En Kamala Harris naam als vicepresident haar intrek in het Witte Huis. Een opmerkelijk verschil qua beeldvorming. Ook ontstond er in dezelfde periode wereldwijde verontwaardiging over de politiemoord op George Floyd. Dit zorgde vervolgens voor een verdere erkenning van het structurele racisme in veel westerse landen. Maar als samenleving hebben we nog steeds geen politieke veranderingen teweeggebracht. Sterker nog, we kunnen eerder stellen dat extreemrechtse oprispingen nog in kracht zijn toegenomen. Extreemrechtse fantasieën dringen nog steeds binnen in onze politieke vertogen. En deze fantasie moet dringend geanalyseerd worden!

Dr. Isabel Millar is een filosofe en een psychoanalytische theoretica. Ze is momenteel verbonden aan The Centre for Critical Thought, University of Kent. Ze is auteur van het boek The Psychoanalysis of Artificial Intelligence, gepubliceerd in 2021 bij de Palgrave Lacan Series.

Extreemrechts en de fantasie

Wat is de reden waarom extreemrechtse sentimenten zo moeilijk te veranderen zijn? We zien rondom ons de evidentie dat we moeten streven naar sociale gelijkheid, emancipatie van de verdrukten en een algemene hervorming van het systeem om te komen tot meer rechtvaardigheid. Ik probeer een antwoord te formuleren. Eenvoudig gesteld kan ik vanuit psychoanalytisch oogpunt aangeven dat mensen overtuigen om te komen tot deze sociale rechtvaardigheid niet kan bewerkstelligd worden door louter rationele argumentatie. Een andere optie bestaat uit de weg van het aanspreken van empathie en tolerantie bij individuen. Opnieuw een zeer moeilijke betrachting wanneer het gaat over extreemrechtse personen. Dergelijke subjecten zijn innig verweven met een hardnekkig geloof in hun eigen superioriteit. En ook zullen zij denken dat bepaalde sociale groepen het gewoonweg verdienen om te creperen. Er is dus iets gaande dat zeer moeilijk uit te roeien valt. Een quasi onbeheersbaar element in het verhaal, namelijk de fantasie. We moeten het dus hebben over de functie van extreemrechtse fantasieën om een analyse van het politieke fenomeen te kunnen maken.

We kennen allemaal wel enkele van deze extreemrechtse fantasieën, hoe cliché ze ook mogen lijken. In de religieuze context hebben bepaalde sektarische bewegingen steeds een obsessie gehad met de heiligheid van het vrouwelijke lichaam, en zij hebben steeds vrouwen bestraft die het aandurfden om dit beeld te verwerpen. Het is niet toevallig dat ook extreemrechts steeds een fetisj had met de maagdelijkheid van het blanke vrouwelijke slachtoffer, en de grootste vijand van deze maagdelijkheid is de seksuele drift van zwarte mannen. Het huidig Amerikaans patriottisme is gestoeld op het demoniseren van de islam als de ultieme vijand van de Amerikaanse welvaart. En zijn het niet de Joden die heimelijk enorme rijkdommen verzamelen ten nadele van de gewone man? Wat hebben deze fantasieën met elkaar gemeen? Dat er een ingebeelde “andere” bestaat die “ons “ genot komt stelen. En dit mag hij niet doen, want hij is verderfelijk en kwaadaardig. De vele anderen vormen De Ander, en die is een ingebeelde bedreiging voor de eigen fantasie van almachtigheid. En deze fantasie werkt zo goed omdat wij allemaal worden gedreven door een reëel en onoplosbaar gebrek in ons bestaan. De extreemrechtse fantasie is een manier dat refereert naar dit gebrek. En het was Freud die ons wist te vertellen dat elke fantasie, ook de politieke, een seksuele kant kent. Het is geen toeval dat pakweg het nazisme steeds doordrongen was van beeldtaal over mannelijke en vrouwelijke seksuele eigenschappen.

Fantasie-object

Misschien moeten we eerst teruggrijpen naar de politieke filosoof Thomas Hobbes om de notie van het gebrek beter te kunnen begrijpen. In zijn boek Leviathan maakte hij een schets hoe absolute vrijheid kan bereikt worden in zijn natuurstaat. De natuurstaat is dat wat complexe samenlevingsvormen voorafgaat. In de natuurstaat kan het individu ongeremd zijn eigenbelang najagen. Maar dat betekent ook dat in de natuurstaat individuen elkaar zouden verscheuren om de doelstellingen van het eigenbelang te bereiken: de mens is een wolf tot zijn medemens. Het is daarom noodzakelijk om deze fantasie van absolute vrijheid in toom te houden met een ander fantasiefiguur: de Leviathan. De monsterlijke Leviathan intervenieert in de natuurstaat om het najagen van het absolute genot in toom te houden. Hij is dus noodzakelijk om een sociaal contract tussen mensen tot stand te brengen. Hij socialiseert ons tot samenleving. In het Hobbesiaans universum merken we dus op dat een samenleving pas kan functioneren volgens geciviliseerde normen, wanneer de destructieve en absolute vrijheid van het individu beperkt blijft tot de fantasie.

Met Hobbes weten dus hoe een fantasie werkt op het politieke terrein van de staat. Maar hoe werkt de fantasie binnen de micropolitiek van de familie en inter-persoonlijke relaties? Dit antwoord valt te vinden bij de psychoanalyst Jacques Lacan. Lacan verwees hierbij naar Freuds mythe van de “Oervader”. In Totem en Taboe beschreef Freud de mythische toestand van de eerste familie. In deze familie was de oervader de baas over zowel het vrouwelijk als mannelijk nageslacht. Hij was de controlerende factor over de seksuele interactie, hij stond gelijk aan degene die de macht bezat om seksuele interacties te verbieden. De functie van deze Oervader, in zijn symbolische vorm, keert terug in ons bestaan als sociale en seksuele wezens. Vele vormen van symbolische regulatie tussen mensen zorgen voor de seksuele differentiatie in onze samenleving. Ook de kernfamilie wordt gereguleerd volgens symbolische geboden en verboden, en op een hoger niveau hebben wij als samenleving, dit wil zeggen als collectief, deze symbolische regulatie ook nodig om sociaal te kunnen functioneren.

Aan de basis van alle extreemrechtse fantasieën zal je dan ook de mythe van de Oervader terugvinden. Extreemrechtse individuen zullen genot vinden in de patriarchale en misogyne regulatie van de seksuele-sociale relaties. Dit genot kan verklaard worden door het feit dat er altijd een structureel gebrek bestaat in de symbolische orde (onze talige wereld van socialisatie), en net dit gebrek is noodzakelijk om het antagonistisch verschil tussen mannelijke en vrouwelijke lichamen te kunnen reproduceren. Bijvoorbeeld de fascistische mythe van de veroverende soldaat zal net een autoritaire samenleving doen “klaarkomen”: de ultieme fantasie over hoe het seksuele verkeer tussen man (heroïsch) en vrouw (passief object dat moet veroverd worden) moet verlopen.

En ja, het grootste fantasie-object doorheen alle menselijke tijden blijft zeer voorspelbaar. Dat is de penis. De penis – de fallus – fascineert mensen in zijn opgezwollen en heftige hoedanigheid. De fallus is in onze culturele verbeelding het substituut voor alles wat onverwoestbaar en omnipotent is. Je hebt de reële penis – in alle mogelijke formaten, slap of gutsend – en die symboliseren we dan door de fallus, het immateriële fantasieobject. De fallus is dus de plaatsvervangende seksuele symbolisatie voor alle penissen en vrouwelijke lichamen. De penis, de reden van alle onheil! Ik maak natuurlijk een grapje. Maar er bestaat nog een achterliggende psychologische logica. Achter de symbolische fallus schuilt nog steeds het gebrek. En we fantaseren voortdurend over een object van verlangen – wat Lacan objet a noemt – dat dit gebrek zal opvullen. Objet a is dan ook onze oorzaak van verlangen, en het duidt aan dat wij als psychologische wezens een gebrek ervaren in de structuur van de werkelijkheid. Deze oorzaak van verlangen zal dan ook onze eigen subjectiviteit vormgeven, zowel voor de mannelijke als vrouwelijke ervaringen van subjectiviteit.

In zijn Seminarie XX, bouwend op Freud, gaf Lacan zijn meest belangwekkende theorie weer over hoe de psychoanalyse het seksuele verschil wil conceptualiseren. De Oervader werd uiteindelijk vermoord door zijn zonen. Zijn mannelijk nageslacht weigerde zijn seksuele monopolie over de vrouwen te aanvaarden. Het is perfect logisch om te begrijpen dat zijn nageslacht ook wilde deelnemen aan het seksuele plezier. En deze vadermoord is dan ook noodzakelijk om te komen tot seksueel verkeer/verschil. Wanneer de vadermoord werd voltrokken, zou men durven veronderstellen dat de zonen dezelfde ongeremde seksuele driften van de vader overnamen. Niets is minder waar. De zonen voelden zich schuldig over het feit dat ze hun vader hebben vermoord. Dit schuldgevoel wordt geïnternaliseerd, en elke vorm van obsceen genot zou net dit schuldgevoel aanwakkeren. Vanaf nu huist de zelfremming in de psyche van het individu. De vader is verdwenen, maar tegelijkertijd keert hij terug in het Superego van onze psyche. Het Superego is dan datgene wat ons geboden en verboden zal opleggen. De prekerige priester in elk van ons. 

Lacan wil een stap verder gaan. Hij wil de categorieën van mannelijkheid en vrouwelijkheid abstract formaliseren, waardoor ze toepasbaar zijn op sociale interactie tussen mensen. “Mannelijkheid” krijgt de rol van zowel uitzondering als inclusie toebedeeld. Het concept van “Man” is gestructureerd door één man die in uitzondering staat tegenover de groep – de Oervader en zijn grenzeloos vermogen tot genot. Dit is de basis van de universele identiteit van “de Man”. Maar de mannelijke positie refereert ook naar inclusie, de mannelijke positie bevindt zich ook binnen een gesloten groep – de zonen die een horde vormen en die als groep worden verhinderd om genot te verkrijgen. De mannelijke sekse, vanuit logisch oogpunt, is dus tegelijk gecastreerd en alomvattend, behalve de ene uitzondering die net niet gecastreerd is. De vrouwelijke positie kent een andere logica: deze is niet-omvattend en kent ook geen begrenzing om zichzelf te definiëren als zijnde vrouwelijk. Hier bestaat niemand die gecastreerd is. We kunnen besluiten dat mannelijkheid een grens betekent aan het genot, terwijl vrouwelijkheid net de ongelimiteerde wijze van genot betekent. 

“De Man” kan dus alleen maar genot krijgen via de fallus en zijn castratie, terwijl “de Vrouw” genot vindt buiten het mechanisme van castratie om. Vrouwelijkheid betekent dan ook een proliferatie aan ontelbare genotsmogelijkheden. Maar hier bestaat nog een extra twist aan de twee manieren van seksualisatie. Mannelijkheid is alomvattend, maar de vrouwelijkheid kent deze totaliteit niet. Formeel gezien kan je dan ook de situatie bekijken vanuit het perspectief dat de categorie van vrouwelijkheid niet bestaat, vermits geen enkele grens aan haar categorie wordt gegeven. Er bestaat dus geen definitie wat nu net vrouwelijkheid inhoudt. Lacan spreekt dan ook over twee types van genot: het fallisch genot en het Ander. En op die manier bestaat er dan ook geen enkele vaste of normatieve wijze waarop mensen seksuele relaties met elkaar aangaan. De culturele normativiteit over seksueel verkeer is steeds sociaal geconstrueerd Met andere woorden, er bestaan twee sekses, maar de beleving ervan is veelvoudig. Met Lacans woorden, “Il n’y a pas de rapport sexuel”.

Fallisch genot wordt dus gedreven door het vinden van ultieme genoegdoening, een genoegdoening die nooit werkelijk zal plaatsvinden. Met andere woorden, het gebrek moet steeds worden opgevuld. Het zoekt steeds nieuwe verlangensobjecten, die we dan vooral geuit zien in seksuele fetisjen. De focus kan zowel liggen op borsten, billen, genitaliën of een ander deel van het lichaam. Maar fallisch genot is nooit beperkt tot het lichamelijke. Alles wat genot veroorzaakt kan een focus zijn. Het genot van de Ander kent een verschillende logica. Hier moet het genot gevonden worden in het talige, in het discursieve. Het genot huist in het spreken en in de betekenaars, die het mogelijk maken om via taal verlangen te communiceren. Ik wil hierbij onderlijnen dat deze twee vormen van genot op een abstracte en logische manier moeten worden bekeken om de twee polen van “Mannelijkheid” en “Vrouwelijkheid” te kunnen begrijpen. Dit betekent niet dat in werkelijkheid een individuele man alleen maar via mannelijk genot kan klaarkomen. Of dat een vrouw geen fallisch genot kan ervaren.

Lacan benadrukt dat het zeer belangrijk is om de vrouwelijke wijze van genot te snappen: zonder het vrouwelijke type van genot kan de rol van de fallus niet worden begrepen. “Mannelijkheid” probeert te ontsnappen aan zijn symbolische castratie, maar faalt telkens in zijn opzet – de poging om de fantasie van de almachtige fallus te behouden. De symbolische castratie plaatst net een grens op het fallische genot. “Vrouwelijkheid” houdt net in dat er geen universeel idee kan bestaan over “De Vrouw”. “De Vrouw” is net het tegendeel van die fallische drang tot alomvattendheid, alhoewel zij ook niet wordt bepaald door de demarcatie van de symbolische castratie. Zij is reeds volledig onderworpen aan de castratie, maar zonder de fantasie aan te hangen dat ze daar kan aan ontsnappen. Voor haar bestaat er geen fantasie dat zij de functie van de Oervader kan vervullen. Maar net het besef dat zij reeds volledig onderworpen is aan de fallische castratie, maakt net de mogelijkheid vrij om ook te weten dat deze castratie een vorm van kunstmatig zelfbedrog inhoudt. Indien de castratie bestaat, dan is de mannelijke fictie van de uitzonderlijke Oervader en zijn fallische almachtigheid, vanuit vrouwelijk oogpunt, dan ook onmogelijk. Het is “de Man” die zijn eigen seksuele contradictie niet snapt. Er bestaat niet zoiets als een uitzondering op de castratie nadat de castratie heeft plaatsgevonden. En dit is de reden waarom “Vrouwelijkheid” de Ander is, zij kan haar genot dus wel vinden buiten de fallische castratie.

Extreemrechtse obsceniteit en de fallische fantasie

Mannelijkheid” wordt gedreven door de fantasie van de almachtige Oervader die dan ook de “vrouwelijkheid” onderwerpt aan zijn Wet. De mannelijke fallische fantasie die gericht is op “De Vrouw”, is dan ook gestoeld op verbod en begrenzing. Het is dus een vorm van socialisatie, waarbij de mannelijke functie dient om een individu te introduceren in zijn of haar rol in de samenleving. In de extreemrechtse fantasie gaat deze mannelijke fantasie in totale overdrive. Het is geen toeval dat extreemrechts net zeer hard hamert op een strakke maatschappelijke ordening, blinde gehoorzaamheid en kadaverdiscipline. Het heeft een broertje dood aan autonomie, kritisch denken en het bevragen van de maatschappelijke begrenzingen. De “Vrouwelijkheid” staat dan ook in de mannelijke fantasie synoniem aan lust en grilligheid, en vormt dus bedreiging van die orde. De “Vrouwelijkheid” bezit een volledige vorm van genot dat de “Mannelijkheid” niet kan bereiken. Het is dan ook niet verrassend dat de extreemrechtse fantasie droomt van de vrouw aan de haard om dit roekeloos genot te kunnen beteugelen. De “Vrouw” loopt voor haarzelf namelijk het risico tot ontaarding en losbandigheid.

We kunnen dus besluiten dat de fallus een sluier werpt over hoe we ons seksueel verkeer ervaren. De fallische functie werkt als een misleiding om een welbepaald gebrek in de “Mannelijkheid “ en “Vrouwelijkheid” te verbergen. Voor “De Vrouw” bestaat deze fallische functie uit een werkelijke vorm van bedrog. Het verhindert haar te laten inzien dat ze een actor in het seksuele verkeer is, en net het belemmeren van dit inzicht constitueert haar gebrek. Voor de “Mannelijkheid” vormt de fallus een compleet raadsel, het is eerder een vorm van zelfbedrog. De fallus moet net verbergen dat hijzelf aan de basis ligt van het gebrek aan besef over het feit dat hij nooit werkelijk almachtig zal zijn. Deze twee posities vallen dus nooit met elkaar te verzoenen. De logica van seksualiteit is uiteindelijk gebaseerd op twee gefaalde pogingen om een “volledig subject” te worden. In beide gevallen wordt de seksualiteit gedreven door het gebrek. En net de onvolkomenheid van om het even welke subjectiviteit maakt dat er zoveel wijzen van seksuele beleving bestaan.

De mythe van de Oervader, die alle genot kan bezitten en zich daar obsceen kan in uitleven, wel, dat is wat extreemrechtse bewegingen net drijft. Zij wil een volledige en volkomen vorm van genot ervaren. Almachtig en zonder grens. En om dit te bekomen moet de Ander belet worden dat zij deze fantasie doorprikt. Zelfs wanneer de Ander eraan moet geloven, in de meest extreme vorm door fysieke uitroeiing. Het is de Ander die dit onmogelijk genot wil stelen of verbieden. Dit is de reden waarom extreemrechts dan ook tuk is op transgressie: de Ander moet op gewelddadige wijze worden vernederd, de diefstal wordt verhinderd. De instincten van het Id willen geen grenzen kennen, en extreemrechts kent dan ook de compleet geperverteerde moraal: fysiek geweld is een plicht uit naam van de legitimiteit van de eigen genotsdoelstellingen – “de harmonieuze volksgemeenschap”, “het zuivere ras”, etc. Een totale obsceniteit. Het was Pasolini, die met zijn prent Salò o le 120 giornate di Sodoma de geperverteerde seksuele logica van het fascisme perfect in kaart wist te brengen. Hier zien hier we hoe extreemrechtse fascisten, met hun militaristisch discours van orde en netheid, de gevangenen onderwerpen aan allerhande seksueel obscene vernederingen.

Salò o le 120 giornate di
Sodoma’ van Pier Paolo
Pasolini

De imaginaire oorzaak van gesekst genot kan worden teruggeleid tot de eenvoudige vaststelling dat de mannelijke positie wordt bepaald door het bezitten van een fallus, terwijl de vrouwelijke positie net duidt op het feit dat zij de fallus is! Al onze sociale relaties zijn doordrongen van dit zeer volhardend antagonisme. “De Man” hoopt de bron van vrouwelijk genot te zijn, terwijl hij eigenlijk het najagen van de vrouw veracht. En “De Vrouw” wil de ultieme genoegdoening zijn van de onlesbare mannelijke seksdrift. En misschien zal dit verwondering teweegbrengen, maar eenieder van ons valt onder deze logica. De mogelijke patriarchale, misogyne en autoritaire gevolgen van deze logica zijn zeer duidelijk te vinden binnen de extreemrechtse ideologie. Maar de fetisj van het fallisch genot is evengoed aanwezig binnen links. Wij allen bezitten fantasieën. Dat is namelijk hoe wij functioneren als subject. De poging om gesekst genot en fallische fantasie te verbieden is krankzinnig, en doet meer kwaad dan goed. Maar links heeft wel de opdracht om bewust te zijn hoe bepaalde obscene fantasieën worden geprojecteerd op de ander. We moeten net wijzen op het feit dat ongezonde jaloezie over het genot van de ander kan ontaarden in obsceen geweld, iets wat Lacan “jealouissance” noemde.