Enkele weken geleden werd de Vlaamse goegemeente opgeschrikt door de wantoestanden bij onderaannemingen van PostNL. Zwartwerk, zware werkuren, tewerkstelling van mensen zonder wettig verblijf, etc. De lijst is ellenlang. En ook de tewerkstelling van dertien- & veertienjarigen, oftewel kinderarbeid. Laat me dat even herhalen: kinderarbeid. Het raakt me om vast te stellen dat de negentiende eeuw nog steeds ronddwaalt in de eenentwintigste eeuw: kinderarbeid heeft nooit opgehouden te bestaan. En dat kan alleen maar verklaard worden door het bestaan van armoede in Vlaanderen.
Deniz Agbaba (°1984) is voorzitster van Groen Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Ze groeide op in een Koerdisch arbeidersgezin te Genk. Op haar negentiende verhuisde ze naar Brussel en behaalde een Master Agogische Wetenschappen aan de VUB. Gebeten door Brussel bleef ze in de hoofdstad wonen. Haar papa nam deel aan de vele mijnstakingen. Zelf had ze, vanwege armoede, een eerste job op haar dertiende. Dat werd een inspiratiebron voor haar syndicaal engagement. Haar moeder bracht haar het Koerdisch activisme bij. Dat opende voor haar een wereld van Vrede, Pacifisme en Migratie. Ze is een verdedigster van een sociaal Europa en een aanpak van het klimaat op Europees niveau. Deniz is lid van MF-Brussel.
De zure smaak van aardbeien uit Limburg
Het is de zomer van het jaar 1997 en ik begin aan mijn eerste baan. Dertien jaar oud ben ik dan, ja, je leest het goed. Uiteraard een tewerkstelling zonder contract, want officieel werken kan niet op die leeftijd. Ik vergezel mijn mama om enkele weken aardbeien te plukken. Om vijf uur in de ochtend opstaan om vervolgens de werkdag te kunnen starten om half zeven. Al kruipend op het veld om die blauwe bakjes netjes te vullen. Een jaar later werk ik in de keuken van een Grieks restaurant. Al snel volgt een hele reeks aan uitbuit- en kutbaantjes, veelal in de horeca, waarbij ik ook tijdens de week werk. Wanneer ik afstudeer om “echt te gaan werken”, ben ik eigenlijk al fysiek en mentaal uitgeput. Veel te vroeg opgezadeld met de stress van het combineren van werk, studeren en de medeverantwoordelijkheid van het gezinsbudget. Naast deze vermoeidheid zijn op heden mijn gemengde gevoelens over de smaak van aardbeien nog steeds niet verdwenen. Evenals als de zure smaak van kinderarbeid.
Ik heb ook wel bepaalde zaken op te merken over het onderwijssysteem tijdens mijn adolescente jaren. Al mijn leerkrachten waren eigenlijk wit. Daarmee bedoel ik blanke mensen, opgegroeid in een middenklassegezin, zoals wel vaker werd afgebeeld in mijn toenmalige schoolboeken. Leerkrachten realiseren zich niet waarom mijn cijfers dalen en desinteresse de kop opsteekt voor mijn lessen. Hun analyse van de situatie reikt helaas niet verder dan eenvoudigweg luiheid. Dat niet elk kind opgroeit in het modaal Vlaams gezin, zoals zij zelf gewend zijn, is niet iets waar zij aan denken in hun belevingswereld.
Ik vertelde aan niemand dat ik op dergelijke jonge leeftijd reeds werk. Je wil namelijk niet dat anderen neerkijken op jouw familie en de omgeving waarin je opgroeit. En dit geldt zeker wanneer ik mij moest bewegen in een witte omgeving. Maar was ik werkelijk de enige? Of was ik op dat moment in totale overlevingsmodus dat ik blind was voor mijn lotgenoten?
Brussel blijkt totaal Limburgs te zijn
Kinderarbeid overkwam niet alleen mij. Jaren later, in 2012, was ik een Brede School Coördinator in Brussel, en in onze hoofdstad zag ik tevens een aantal jongeren die eenzelfde lot beschoren was. Met het enige verschil dat ik tijdens mijn adolescentie netjes naar school ging, terwijl de Brusselse jongeren af en toe spijbelen om een centje bij te verdienen. Wat hebben die Brusselse jongeren en ik gemeen met elkaar? Heel wat! Wij zijn allemaal geboren in een arm gezin, waar inkomens liggen onder de armoedegrens. Opgroeien in een gezin waar chronische geldproblemen de kern van de meeste (luidruchtige) conflicten van de ouders bepalen. Wegkijken kan niet. De armoede zorgt er net voor dat kinderen zich op heel jonge leeftijd realiseren dat geld (helaas) een belangrijke rol speelt in het volwassen leven, en dat je best zo snel mogelijk jouw deel bijdraagt om geen “extra last” te zijn voor jouw ouders.
In Brussel blijkt dat de discrepantie tussen het onderwijssysteem en de leefwereld van deze jongeren nog groter te zijn. De meeste leerkrachten komen uit Vlaanderen, en hebben geen kennis van de Brusselse sociale situatie. Organisaties zoals JES VZW proberen hieraan te werken door wandelingen aan te bieden aan leerkrachten in wijken waarin deze jongeren moeten opgroeien. Zodanig dat men toch enigszins een beeld kan vormen over het verschil tussen de eigen situatie en deze van hun leerlingen. Een ware cultuurshock voor de leerkrachten is dan ook het resultaat. Toch blijft de onderwijswereld blind voor het verband tussen spijbelende jongeren en eventuele kinderarbeid. Nochtans zijn deze kinderen zichtbaar als “helpende handen” op markten bij het laden en lossen van vrachtwagens en andere werkactiviteiten.
Ik stel mij de vraag of ons systeem daadwerkelijk zo blind is? Of kijken we gewoon even de andere richting uit, omdat we niet onmiddellijk kunnen zorgen voor een oplossing? Of omdat we weten dat deze gezinnen dat extra inkomen broodnodig hebben? De sociale blinde vlek voor kinderarbeid is alvast een groot probleem!
Andere tijden, maar eenzelfde systeem
De vaststelling is alvast des te meer confronterend: kinderarbeid bestaat nog steeds. Het plukken van aardbeien verschuift in 2021 echter naar nieuwe sectoren, zoals bij schimmige onderaannemingen die gecontracteerd zijn door PostNL. Kinderarbeid is inherent gelinkt aan de thuissituatie van deze kinderen. En het fenomeen zal dus blijven bestaan tenzij het beleid oplossingen bedenkt om het armoedeprobleem op te lossen. Indien de politieke wereld in gebreke blijft, dan kan ik de lezer verzekeren dat kinderen zullen blijven terechtkomen in onze informele economie.
Dit brengt ons ook bij de kwestie van studentenjobs. Deze worden vaak afgeschilderd als “een centje bijverdienen”. Maar hoeveel van die jongeren doen dit omdat ze hun ouders financieel mee moeten ondersteunen? Voor 2016 was de wetgeving op studentenwerk streng gereguleerd. Vijftig dagen en niet meer. Nu kan een student 475 uren werken, en dit gedurende het gehele jaar. In welke precaire jobs komen studenten terecht wanneer zij voortgestuwd worden door bittere financiële noodzaak? Want het huidig wetgevend kader omschrijft nu studentenjobs in aantal uren en niet meer in dagen, wat de deur openzet voor überflexibiliteit. Alles wat de vorige regering niet heeft kunnen bewerkstelligen op vlak van flexi-jobs, kan wel perfect worden toegepast op studentenarbeid. De werkgever heeft wettelijke carte blanche om studenten te dwingen om de meest onmogelijke uren te presteren. En moeten we het normaal vinden dat jongeren uit arme gezinnen al op dergelijk vroege leeftijd geconfronteerd worden met een leven als goedkope werkkracht?
Ben ik dan tegen studentenjobs? Neen, absoluut niet, zolang de zoektocht naar deze job niet gepaard gaat met de stress en het juk van de financiële zorgen van de ouders. En zolang deze jobs niet dienen om bestaande sectorale akkoorden te omzeilen. Maar wat kunnen we concreet ondernemen tegen deze onrechtvaardige situatie?
Straf de kinderen niet … nogmaals
De huidige regering heeft alvast een sterk signaal uitgezonden door onmiddellijk te reageren op de wantoestanden bij de voornoemde onderaannemingen. En ze komt ook met het voorstel om de sector van pakjesbedeling te hervormen. Het is belangrijk dat men voldoende middelen ter beschikking blijft stellen aan onze sociale inspectiediensten, zodat ze deze toestanden aan het licht brengen. Maar mag ik vragen om dat te doen zonder de kinderen te straffen? Het blijven ad hoc oplossingen, men verandert de sociale context waarin kwetsbare jongeren opgroeien totaal niet. Je lost pas structureel kinderarbeid op wanneer je de noodzaak bij die gezinnen wegneemt. De kinderen zijn al ongewild gestraft door hun sociale achtergrond, straf hen geen tweede keer. Zij willen slechts hun steentje bijdragen aan de precaire thuissituatie. Maar straf ook de ouders niet. Zij zitten vaak met een diep schaamtegevoel, dat ze niet de veiligheid en toekomstperspectief kunnen bieden aan hun kind(eren) die ze voor ogen hadden. Iedereen binnen datzelfde gezin zit in een overlevingsmodus om uit de armoede te geraken.
Voor de covid-crisis groeide een op vijf Belgische kinderen op in armoede. Tussen de verschillende regio’s bestaan er verschillen, de situatie in Brussel springt hierbij in het oog. En we weten ondertussen dat de cijfers tijdens de crisis alleen maar meer alarmerend zijn geworden. Kinderen die voor de crisis leefden in een gezin met een inkomen boven de armoedegrens, hebben vaker ouders die kort geschoold zijn. Dit zorgt ervoor dat deze ouders vaker tewerkgesteld zijn in jobs waarbij telewerk geen optie is. Daardoor werden ze vaker geconfronteerd met ouders die terecht kwamen in de tijdelijke werkloosheid. Dit gaat gepaard met een inkomensverlies van 30%. Stijgende armoede is het resultaat. Dit zorgt ervoor dat de rechten van kinderen worden geschonden op andere domeinen, zoals huisvesting en onderwijs, maar vooral wat betreft het recht op kind te zijn.
Deze regering heeft een aantal goede hefbomen gebruikt om het armoedeprobleem aan te pakken. Denk bijvoorbeeld aan het optrekken van de leeflonen, pensioenen, de bestrijding van energiearmoede, etc. We hebben echter nood aan duurzame werkgelegenheid voor ouders levend in precaire omstandigheden, zodanig dat de kinderen ook kunnen opgroeien in een menswaardig bestaan. Mensen in armoede komen terecht in precaire jobs met deeltijdse werkcontracten, flexibele uurroosters, te lage lonen en kwetsbare statuten. Een toestand die hun kinderen vatbaar maakt voor kinderarbeid. Kinderen die op de schoolbanken thuishoren, en niet op de werkvloer.
Hoe groot de omvang van het probleem is, dat weet ik niet. Uit cijfers van de arbeidsinspectie uit 2018 blijkt dat er 39 gevallen geregistreerd zijn, waarvan de meeste in Vlaanderen. Om welke sectoren het gaat, dat staat er niet bij. Evenzeer wordt de leeftijd van deze kinderen niet vermeld. Maar dit lijkt mij slechts een tipje van de ijsberg te zijn in vergelijking met de daadwerkelijke realiteit. Maar wat ik wel weet, is dat het in deze niet niet uitmaakt. Want elkeen is er een teveel.