6 okt 2019

Bjorn Gens – Urwahl in der SPD, richting voor Europa?

De Duitse sociaaldemocratie verkeert vandaag in zwaar weer. In de bondsverkiezingen van 2017 haalde de partij met 20,5% van de stemmen een absoluut dieptepunt. En de bodem is nog niet bereikt. De klassieke zondagspeilingen geven sindsdien geen cent meer voor de kansen van de SPD om binnen afzienbare tijd weer een leidende rol in politiek Duitsland te spelen. Met een virtuele schommeling tussen de 13% en de 15% zou de SPD de volgende legislatuur zelfs niet lange een juniorpartner van de CDU kunnen zijn. Een analyse van het snelle verval.

Als je wint, heb je vrienden. En bij de SPD moet je intern dit adagium omkeren. De Europäer Martin Schulz werd na een slecht verkiezingsjaar en veel geweifel abrupt afgedankt en amper een jaar later was Andrea Nahles, de rijzende ster van weleer, hetzelfde lot beschoren. Met andermaal nieuwe voorzittersverkiezingen schept dat een somber beeld van wat ooit het trotse baken van de Europese sociaaldemocratie was. De Urwahl in december, waarbij alle leden over heel Duitsland de voorzitter mogen aanduiden, zal de komende jaren richtinggevend zijn. Voor de linkervleugel binnen de SPD is het opletten geblazen, want door de ondergang van Andrea Nahles staan de leden van de conservatieve Seeheimer Kreis-vleugel te popelen om de leiding met een rechts veiligheidsdiscours over te nemen.

De nakende voorzittersverkiezingen zijn dus van existentieel belang voor de koers van de partij en diens verdere bestaan, zeker met nog een clausule in het regeerakkoord dat de SPD halverwege de legislatuur ervoor kan kiezen om na een evaluatie uit de regering te stappen. Er wacht de nieuwe SPD-voorzitter dus de aartsmoeilijke taak om na een uitstap uit de regering de brokken te lijmen en de schade angstvallig te beperken. Hij of zijn moet de partij een nieuw elan geven na een regering waarin ze nooit de stempel van een nieuwe sociaaldemocratische toekomstvisie heeft kunnen drukken.

Merkel IV

In de vorige Grote Coalitie slaagde de SPD er nog in om de voornaamste strijdpunten gerealiseerd te krijgen. Onder recent afgetreden SPD-voorzitter Andrea Nahles, toen minister van Arbeid, introduceerde de regering-Merkel in 2015 het langverwachte wettelijke minimumloon. Dat is niet zo vanzelfsprekend als het lijkt in een land dat zijn sterke positie voornamelijk aan export te danken heeft. Bovendien zijn de vakbonden in Duitsland vooral per sector verenigd, wat maakt dat ze vaker coalities sluiten met werkgevers binnen de eigen sector in plaats van samenwerkingen aan te gaan met vakbonden uit andere sectoren. Vakbonden zijn om die reden niet per definitie solidair, wat overkoepelende loonafspraken traditioneel erg moeilijk en vaak omstreden maakt in Duitsland. De SPD slaagt er echter al een tijdje niet meer in om zulke bescheiden successen in verkiezingstaal om te zetten en electoraal te verzilveren.

Bekeken op lange termijn, kan worden gesteld dat de SPD al sinds het einde van de Schröder-regering in vrije val is, en dat is ook geen toeval. Gerespecteerde denktanks zoals de Friedrich-Ebert-Stiftung zien een causale relatie tussen de door SPD-bondskanselier Schröder geïnitieerde Hartz-hervormingen en de huidige sociale crisis in Duitsland, die gepaard gaat met de steile opkomst van rechts-populistische krachten zoals de Alternative für Deutschland. De Hartzhervormingen, die onder de roodgroene regering van Gerhard Schröder in 2004 werden doorgevoerd, liggen immers aan de basis van de verankerde dualisering in de Duitse arbeidsmarkt: de werkende samenleving valt uiteen in enerzijds goedbetaalde werkkrachten met mooie statuten, en anderzijds werkende armen die niet weten of ze op het eind van de maand weer de eindjes aan elkaar kunnen knopen. En net daar ligt zowel het probleem als de voor de hand liggende oplossing voor de SPD.

© Kritisches Netzwerk

De grootschalige hervorming onder Schröder bestond uit een grote deregulering van de industriële relaties, waarbij het loonbeleid geflexibiliseerd werd. Op die manier groeide in Duitsland exponentieel het aantal jobs waarbij mensen werken, maar die niet de middelen verwerven om te kunnen voldoen aan de minimumvoorwaarden voor een menselijk en levenswaardig bestaan. Met de specifieke Hartz IV-hervorming werden tegelijk sociale hulpprogramma’s geschrapt, die bij deeltijds werk ontbrekend loon aanvulden. In plaats daarvan werd er een beperkte sociale bijstand geïntroduceerd, die meestal begrensd is in tijd of er amper in slaagt om een bestaan voorbij de armoedegrens te garanderen. De Hartz-hervormingen hebben dus, met andere woorden, een groeiende groep werkende armen genormaliseerd en de scheiding groter gemaakt tussen de groep werknemers met onzekere, tijdelijke contracten in de dienstsectoren, het precariaat, en het traditionele proletariaat, dat zich meestal in de sterk beschermde industriële sectoren bevindt. Het zou logisch zijn dat de SPD zich anno 2019 inzet om de gemaakte fouten structureel te herstellen en het geweer van schouder te veranderen, maar dat blijkt niet uit het regeringswerk van de SPD. Er worden weliswaar beloftes gemaakt om tijdelijke arbeidscontracten tot het minimum te beperken, meer te investeren in arbeidsmarktbegeleiding en opleidingen op te waarderen, maar de algemene engagementen blijven vaag en het ontoereikende Hartz IV-systeem nagenoeg onveranderd. Het belangrijkste waar de SPD op lijkt te hameren, is het terugdringen van de maximale duur van een tijdelijk contract van 24 tot 18 maanden. Maar ook die maatregel zou wel eens een pyrrusoverwinning kunnen zijn. Kevin Kühnert, die als voorzitter van de Duitse Jongsocialisten Jusos de strijd tegen de SPD regeringsdeelname leidde, zei daarover dat de maatregel nog meer onzekerheid zou kunnen veroorzaken bij jongeren als daar geen structurele hervormingen van de sociale bijstand en de arbeidsmarktregels tegenover staan. Dan is er immers gewoon 6 maand minder zekerheid van werk. Als zelfs het doekje voor het bloeden de wond groter kan maken, heb je een probleem als partij.

Wat opvalt, is dat andere speerpunten van de SPD in het huidige regeerakkoord voornamelijk bestemd zijn voor mensen die al goede, voltijdse jobs hebben. Dit is de traditionele werknemer met een goed uitgebouwd pakket rechten: de wettelijke mogelijkheid om na een periode van deeltijds werken terug de voltijdse job op te eisen bij middelgrote bedrijven, meer geld voor een betere kinderopvang of het terugschroeven van de solidariteitstoeslag, de inkomensbelasting die vooral van werknemers met een voltijdse job een bijdrage vroeg om de kosten van de Duitse hereniging te kunnen dragen. Ook deze SPD-regeringsdeelname lijkt daarom te passen in de identiteitscrisis van de Europese linkse partijen. Men vindt niet langer aan goed antwoord op de vraag: wie moet worden vertegenwoordigd?

Een partij zoals de SPD is er zich nog niet bewust van dat ze niet langer alleen voor de traditionele oude achterban het verschil moet maken, maar vooral ook voor een nieuw ontstaan precariaat. Voor de SPD geldt dat natuurlijk dubbel, omdat de partij door de Hartz-hervormingen onder Schröder mee aan de basis ligt van de exponentiële groei van die groep in Duitsland. Volgens de Bundesagentur für Arbeit waren er in 2018 maar liefst 7,63 miljoen mensen werkzaam in een mini-job en verdienden ze er maximaal €450 mee. Het feit dat het coalitieakkoord focust op de digitalisering van productieprocessen, maar nauwelijks aanraakt op welke manier die groep werknemers naar andere jobs en sectoren met goed statuten moeten worden begeleid, spreekt boekdelen.

Voorzittersverkiezingen


De interne keuken van de SPD is al langer volledig de samenhorigheid kwijt. In dat opzicht verschilt de partij niet zoveel met andere sociaaldemocratische partijen in Europa, die op dit ogenblik in slechte papieren zitten. Telkens wanneer de SPD een boodschap probeert te vormen, komt de onvermijdelijke Gerhard Schröder andermaal in de pers met uitspraken die haaks op de politieke lijn van de partij staan. Ook oude getrouwen zoals Sigmar Gabriel lijken het nog steeds moeilijk te hebben met de exit als voorzitter van de SPD en verhinderen hiermee dat er een nieuwe generatie kan opstaan.

Dat wil niet zeggen dat de huidige SPD kopstukken geen schuld treffen aan de teloorgang van het trotse SPD-merk. Figuren zoals de voormalige burgemeester van Hamburg en de huidige minister van Financiën Olaf Scholz kunnen het immers dan weer niet laten om in tijden van diepterecords toch te spreken over de Kanzlerkandidatur. Als een dergelijk kopstuk bij peilingen van 13% zichzelf naar voren schuift als de volgende SPD-bondskanselier, is er nog weinig sprake van enige voeling met de politieke realiteit.

De volgende voorzittersverkiezingen die hun resultaat in december zullen kennen, zijn dus meer dan een queeste naar een nieuwe heilbrenger. Ze zullen meer dan ooit de lijn van de SPD bepalen. De linkervleugel van de SPD gelooft weer in haar kansen, maar ze zullen strategisch goed voor de dag moeten komen, willen ze zichzelf niet uitschakelen met een teveel aan verdelende kandidaturen. De minder bekende vice-fractieleider Ralf Stegner meent mee te kunnen dingen naar het leiderschap, maar de verwachting is dat een winnend ticket eerder naar de huidige secretaris-generaal Lars Klingbeil, al dan niet in combinatie met Jusos Jongsocialisten-goudhaantje Kevin Kühnert, zal gaan. De grootste uitdagers zijn onvermijdelijk de middenfiguur Olaf Scholz, die inzake monetaire en financiële politiek vooral blijft kiezen voor het Duitse model van zuinigheid en besparingen, en de Niedersächsiche minister van Binnenlandse Zaken Boris Pistorius, die met running mate en integratieminister uit Sachsen Petra Köpping wel eens de verrassende winnaar zou kunnen zijn met een strengere lijn rond migratie en veiligheid. In december staat er dus heel wat op het spel, en niet alleen voor de Duitse sociaaldemocratie, maar voor heel Europa.