18 jan 2020

Bernard Lindekens – Over de verleiding van het kapitalisme: Michel Clouscard

Tien jaar geleden overleed Michel Clouscard, een van de meest originele Franse marxistische denkers van zijn tijd. Aanleunend bij de PCF, probeerde hij de basis te definiëren voor een radicaal democratische en klassenloze maatschappij. Hij aanzag Rousseau als de voorloper van Marx en Hegel. Clouscard verweet  Sartre, Lacan en Foucault dat ze schuld hadden aan het verdraaien van de notie van vrijheid. Vanaf 1972 zal hij op basis van zijn verworven inzichten het kapitalisme omschrijven als “liberaal-libertair”.

Mei 68 : alles is toegestaan, maar niets is mogelijk

Met zijn in 1972 afgewerkte proefschrift, Être et le code, onder leiding van de befaamde marxistische socioloog Henri Lefebvre, verwierf Clouscard enige bekendheid. Zijn doorbraak volgde het jaar daarop met de publicatie van Néo-fascisme et idéologie du désir. In dit pamflet tegen het “Freudiaanse marxisme”, gaf hij een revolutionaire analyse van de Mei 68 gebeurtenissen en de impact hiervan op de Franse samenleving.  Hij beschouwde de PCF, samen met de communistische vakbond CGT, als de belangrijkste steunpilaar van de arbeidersbeweging. Clouscard verachtte daarom de studentenbeweging van Mei 68 omwille van het feit dat ze de hegemonie van de partij op de linkerzijde bedreigde met hun kleinburgerlijke ideeën. De fout die hij hierin maakte, was dat hij de studentenbeweging als één homogeen blok zag. Nu weten we dat de beweging werd doorkruist door tegenstrijdige inspiraties, en een aanzienlijk deel van de studenten probeerden opnieuw leven te blazen in de geest van de Commune om de ontluikende spektakelmaatschappij te bevechten. Deze misser van Clouscard weerhield hem er echter niet van om andere conclusies te trekken over de gevolgen van wat hij smalend ‘de middenklasse van 1789’ noemde.

Volgens hem is Mei 68 vooral de revolutie van een goed opgeleide nieuwe middenklasse, die dominant wilde worden in de samenleving. Hij zag het als het hoogtepunt van een tijdperk dat begon met het Marshall-plan. Door de Europese landen te “helpen”, lieten de Amerikanen vooral het oude continent toe om toegang te krijgen tot hun consumeristische model, dat in strijd was met het toen heersende staatskapitalisme. Er ontstond een nieuwe markt van het verlangen en een nieuwe middenklasse. Volgens Clouscard markeerde de studentenbeweging de komst van laatstgenoemde. Hij legde uit dat dit een strijd was tussen drie persoonlijkheden, die elk een andere heersende klasse symboliseerde. M.a.w., men kreeg een soort rollenspel tussen “de strenge vader” (de Gaulle), “het verwende kind” (Cohn-Bendit) en “de geborneerde liberaal” (Pompidou). Voor Clouscard was Mei 68 de alliantie tussen het liberale en libertaire om het oude, wiens tijd toch gekomen was, voorgoed te liquideren. Terwijl de president de traditionele burgerij, waarvan de waarden dienen als een bolwerk tegen het dolgedraaid kapitalisme, vertegenwoordigde, ging hetzelfde niet op  voor de twee andere protagonisten. Pompidou is in dit verhaal eigenlijk de vereenzelviging en voorbode van het neoliberalisme, dat de mens verknecht tot slaaf van het consumptiedenken. Maar deze verschuiving van het traditionele kapitalisme naar het liberale kapitalisme wordt echter bemoeilijkt door het conservatisme van het gaullisme, dat juist daarom tegen elke prijs geliquideerd moet worden. Dit is waar de studentenleider Cohn Bendit in het verhaal zijn opwachting maakt. De volledige liberalisering van de moraal die hij predikt, helpt, volgens Couscard, om de oude Franse waarden aan de ideologie van de massaconsumptie te onderwerpen. Dit libertarisme – dat trouwens nog maar weinig te maken heeft met het echte libertarisme – verdedigt een liberalisatie in het voordeel van de bevrediging van verlangens en niet van een bevrijdend klassenbewustzijn. 

De verleiding van het kapitalisme kan eindelijk zijn hoogtepunt bereiken en de consumentistische illusie breekt alle oude waarden af. Mei 68 verdeelt op die manier de koek tussen de drie machten van de nieuw gevormde consensus: de sociaaldemocratie, het liberale en het libertaire. Aan de eerste instantie laat men de administratie over, en aan de tweede het economisch beheer. De derde speler waakt over de waarden die nodig zijn voor de komst van de markt van het verlangen. Het resultaat is een ongekende onderwerping aan een maatschappij waarin alles toegestaan lijkt, maar in werkelijkheid niets meer mogelijk is. 

Neo-kapitalisme: tussen verleiding, verlangen … en repressie

Clouscard’s andere werk is gewijd aan de analyse van de mutatie van de consumptiemaatschappij – soms vergelijkbaar met Lefebvre’s andere oud leerling, Jean Baudrillard. Hij werkte de these uit in zijn grote werk, Le capitalisme de la séduction − Critique de la social-démocratie (1981), evenals in De la modernité: Rousseau ou Sartre (in 1983, heruitgegeven onder de titel Critique du libéralisme libertaire, généalogie de la contre-révolution), en in Les Métamorphoses de la lutte des classes (1996). Volgens Clouscard draait “het kapitalisme linksaf op politiek-cultureel niveau en sloeg het rechtsaf op economisch en sociaal vlak”. Deze combinatie heeft de installatie mogelijk gemaakt van een ‘libertaire sociaal-democratie’, die hij ook “le liberalisme libertaire” noemde.

Het is een systeem in constante revolutie, waarbij de “nieuwe middenklassen” een fundamentele rol spelen om de nieuwe manier van productie te organiseren. Hoewel zij geen eigen kapitaal of productiemiddelen bezitten, is dit deel van de beroepsbevolking verantwoordelijk voor de animatie (de culturele kant) en het management (economische kant) van het libertair liberalisme. Terwijl tot dan repressie en  onderdrukking het kapitalisme mogelijk had gemaakt, is het nu door verleiding en met de ontwikkeling van een “nieuwe markt van verlangen” dat het systeem zichzelf reproduceert. Reclame en mode worden essentieel. Het individu wordt opgevoed om van jongs af aan te consumeren. Een nieuwe valse subversieve massacultuur – Clouscard spreekt van ‘gesubsidieerde subversie’ – ontstaat. Het krijgt met name vorm in rock – “de muziek van subversie en revolte” -, met jeans, jukebox, lang haar, maar ook met drugs. Volgens hem vertegenwoordigt dit laatste de ‘essentie van de consumptiemaatschappij’. In deze context verandert seksuele bevrijding ook snel in “seksuele liberalisering”, die netjes wordt ingebed in het kapitalisme. Deze schijnbare homogenisering van de samenleving als consumenten maskeert ook een klassenstrijd, die echter nog steeds sluimerend leeft. Integratie door consumptie gaat gepaard met een differentiatie in levensstijl. Clouscard merkt ook op dat dit systeem “permissief is voor de consument en repressief voor de producent”, wat betekent dat consumptie ten goede komt aan begunstigden en ten nadele van de arbeiders. Deze laatsten worden in feite binnen de economie van het verlangen gehouden, zonder daadwerkelijk toegang te hebben tot deze massaconsumptie. Naarmate de economische toestand verslechtert, neemt de omzet van de vrijetijds- en plezierindustrie toe. Beiden lijken in omgekeerde verhouding te zijn. Het sociaal-democratische ‘libertarische’ genot is gebaseerd op productivisme, inflatie, werkloosheid, enz. 

Oplossingen

Clouscard heeft ook oplossingen aangeboden. Verrassend genoeg is de verdediging van de natiestaat onderdeel van die oplossing. Hierin plaatst hij zichzelf meer aan de zijde van Rousseau en Hegel dan Marx. Net als de eerste gelooft hij dat de staat alleen legitiem is om de vrijheid en gelijkheid van burgers te behouden. Net als de laatste gelooft hij dat de natiestaat een historische constructie is die “moeilijk te overwinnen” is, zonder “het einde van de geschiedenis” in te luiden. Clouscard pleitte desalniettemin voor een radicale hervorming van de socialistische staat, o.a. in Les Métamorphoses de la lutte des classes en vooral in Refondation progressiste. Terwijl het laatkapitalisme de deregulering van de moraal organiseert en het genotstype van de haute bourgeoisie promoot, denkt de marxist aan een socialistische moraliteit, die niet repressief maar empowererend zou zijn.