25 jan 2022

Alain Storme – De onbepaaldheid van de democratie volgens Pierre Rosanvallon

Pierre Rosanvallon (°1948) is, naast historicus en socioloog zijnde, een van Frankrijks belangrijkste politiek filosofen van de naoorlogse generatie. Begin 2020 publiceerde hij Le sciècle du populisme, het voorlopig laatste van de vele boeken die hij wijdde aan wezen en werking van de moderne democratie. Nog in 2020 verscheen bij Vantilt De democratie denken, de geheel herziene en uitgebreide heruitgave van een bundel met sleutelteksten uit 2012, samengesteld naar aanleiding van de toekenning van de Spinozalensprijs. Waarom Rosanvallon bespreken? Omdat hij stelt dat wantrouwen een noodzakelijk gegeven is in de democratie. In een populistische tijden misschien een onverwachte boodschap. En dat komt, zo stelt Rosanvallon, doordat de democratie zowel conceptueel als in de praktijk wezenlijk onbepaald en dubbelzinnig is.

Alain Storme (°1951) was van opleiding sociaal pedagoog en was tot aan zijn pensionering stafmedewerker van Samenlevingsopbouw Brussel. In die hoedanigheid schreef hij over buurtopbouwwerk en stedelijke ontwikkeling. In 2016 verscheen van hem bij EPO Dwarsliggers voor opbouwwerk. Momenteel is hij als vrijwilliger sociaal kruidenier bij Solikoop in Leuven. Hij blijft geïntrigeerd door de kwetsbaarheid van de vertegenwoordigende democratie. Alain is lid van MF-Leuven.

Nog tijdens zijn studies werd Rosanvallon economisch adviseur bij de Confédération Française Démocratique du Travail (CDFT). Deze van oorsprong christelijk geïnspireerde vakbond lag aan de basis van “La deuxième gauche,” een linkse niet-marxistische vernieuwingsbeweging. Rosanvallon positioneerde zich daar al vlug als “organisch” intellectueel. Zijn relaties met de politieke formatie rond Michel Rocard leken hem voor de politiek voor te bestemmen. Hij koos er echter voor te publiceren en zijn activistische opstelling aan een meer academische oriëntatie te koppelen. Met zijn studie uit 1979 over de geschiedenis van het idee van de markt (Le capitalisme utopique) trok hij de aandacht van Michel Foucault, die zich op dat moment verdiepte in de neoliberale bestuurskunst (Naissance de la biopolitique) (Hip, 107). In 1983 benoemde historicus François Furet Rosanvallon aan de Ecole des Hautes Etudes en Sciences Sociales (EHESS), waar hij samenwerkte met Claude Lefort en Cornelius Castoriadis. Met Furet rekent Rosanvallon hen tot zijn “drie belangrijkste leermeesters”. Over Lefort zegt hij dat diens oeuvre “onmiskenbaar het vertrekpunt vormde voor al mijn werk rond democratie,” meer nog, “het essentiële steunpunt voor dat werk” (Hip, 168). Sinds 2001 bekleedt hij de leerstoel moderne en hedendaagse politieke geschiedenis aan het Collège de France.

Kennistheoretische en methodologische insteek

Rosanvallons interesse voor de democratie dateert reeds uit de periode van zijn vakbondswerk, met zijn pleidooi voor arbeiderszelfbestuur als uitbreiding van het democratisch principe naar het economisch terrein. Achteraf ervoer hij dat werk als onbevredigend, want volgens hem theoretisch noch feitelijk voldoende onderbouwd. Het scheen hem dat het probleem met de democratie niet lag in haar verbreiding als een toe te passen recept, maar in haar fundamentele onbepaaldheid als concept en praktijk.
Deze intuïtie zou zijn kennistheoretische en methodologische positie gaan bepalen. Als politiek filosoof plaatst Rosanvallon zich in de lijn van “realistische” theoretici als Machiavelli en Spinoza. Hij wil de democratie begrijpen zoals ze werkelijk is, en niet zoals ze zou moeten zijn. Daarom is hij weinig geïnteresseerd in de constructie van normatieve democratietheorieën in de stijl van Habermas of Rawls, die zijns inziens door hun afstand tot de praktijk onvoldoende oog hebben voor de onbepaaldheden, ontgoochelingen en ontsporingen die de democratie kenmerken. Maar als onbepaaldheid hét kenmerk is van de democratie, dan is elke poging om er een coherente theorie rond te construeren bij voorbaat tot mislukken gedoemd. Vandaar dat Rosanvallon zich zal beperken tot het opstellen van een theorie van de democratische onbepaaldheid (Dd, 160). Op dat punt zou Lefort hem houvast bieden.


Het is Rosanvallons ambitie om de democratie “te denken door de draad van haar geschiedenis terug op te pakken” (Hcp, p. 17). Hier raken we aan een essentieel punt in zijn methodologie. Analyses van de tegenstrijdigheden en actuele problemen van de democratie krijgen slechts diepgang doorheen genealogisch onderzoek en reconstructie van hun ontstaan. Een van Rosanvallons bekendste stellingen is dat de democratie niet alleen een geschiedenis heeft, maar dat ze ook een geschiedenis is. De geschiedenis bepaalt inhoud en vorm van de democratie. Het zou verkeerd zijn de geschiedenis van de democratie te herleiden tot haar sociale geschiedenis, en die te beschouwen als de rechtlijnige ontwikkeling van een vooraf bepaald idee, waarvan alleen vooroordelen of tegenstanders de voortschrijdende triomf zouden verhinderen. De democratie “kan niet los gezien worden van een proces van verkenning, experimenteren, begrijpen en uitwerken van haar zelf” (Di, 36). De sociale geschiedenis van de democratie is voor Rosanvallon aldus ten diepste verstrengeld met haar filosofische geschiedenis, met de manier waarop doorheen de tijd cruciale concepten als vrijheid en gelijkheid betekend en met wisselend succes werden toegepast. Dergelijke conceptuele geschiedenis van de democratie – geschiedschrijving “waar de oplettende nieuwsgierigheid van de historicus en de strengheid van de politiek filosoof hun ambities verenigen” (Cd, 31) – is ruimer dan louter ideeëngeschiedenis en overstijgt tegelijk de sociale geschiedenis (Dd 161). Zo beschouwd is een invloedrijk klassiek politiek-filosofisch werk geen autonome constructie, maar neerslag en kristallisatiepunt van vragen en antwoorden uit alledaagse sociale praktijken.

Onbepaaldheden van de democratie

We wezen reeds op de cruciale invloed van Lefort op Rosanvallon. Onbepaaldheid verwijst bij Lefort in de eerste plaats naar de metafysische dimensies van de democratische samenlevingsvorm, naar de condities van de moderniteit. Daarbinnen zijn de bakens van zekerheid teloor gegaan. Mensen moeten zelf maatschappelijke orde creëren, kunnen zich niet langer beroepen op de natuur of bovennatuurlijke krachten, tradities en van buitenaf bepaalde regels. Ook voor Rosanvallon is de democratie als experiment in vrijheid en gelijkheid fundamenteel onbepaald, en wel vanwege het dualisme dat in het emancipatieproject, dat haar schraagt, zit ingebakken. Het verlangen naar individuele autonomie leeft op gespannen voet met het verlangen om deel te nemen aan maatschappelijke macht. Het is de gekende spanning tussen liberalisme en democratie die zich, op de spits gedreven, manifesteert in vormen van illiberale democratie of ondemocratisch liberalisme (Di, 441). De onbepaaldheid is bij Rosanvallon echter functioneler van aard. In verschillende studies, te beginnen bij Le sacre du citoyen uit 1992 tot in zijn voorlopig laatste boek Le sciècle du populisme uit 2020, heeft hij in wisselende bewoordingen geprobeerd het complexe systeem van dubbelzinnigheden en spanningen dat de moderne democratie kenmerkt te analyseren. De essentie van deze analyse is dat de democratie structureel onbepaald is met betrekking tot haar subject, haar procedures en haar doelstellingen. Anders gezegd, in de democratie doen zich problemen voor rond de manier waarop men zich het volk moet voorstellen, rond hoe het moet vertegenwoordigd worden en rond hoe het zijn soevereiniteit dient uit te oefenen.

Het onvindbare volk

In premoderne tijden stelde men zich het volk voor als een lichaam, waarin de standen zoals lichaamsdelen, verscheiden maar complementair aan mekaar, een eenheid vormden. De democratische revoluties maakten, in hun permanente kritiek op instellingen die mensen ketenen aan hun natuur en onderwerpen aan externe krachten, komaf met die organicistische voorstelling van zaken. In de moderne maatschappij is het volk gedesincorporeerd, en dit op grond van het emancipatieproject waarop ze steunt: dat van de gelijkheid tussen mensen. De overgang van het beeld van het volk als lichaam naar dat van een verzameling van abstracte, in hun essentiële kwaliteiten aan mekaar gelijke individuen, maakte het moeilijker zich van dit volk een voorstelling te maken. Het volk werd onvindbaar. Maar ook de moderne democratische politiek leidde tot de abstrahering van het volk: “In de democratie verliest het volk zijn lichamelijke consistentie en wordt getal, een macht samengesteld uit gelijken” (Pi,18). De macht komt niet toe aan het concrete maar aan het abstracte volk. Het democratisch project, aldus Rosanvallon, steunt zodoende op een dubbele fictie: de sociologische fictie van een artificieel corps van burgers en de politieke fictie van het generaliseren en abstraheren van de sociale verscheidenheid, opdat die zou kunnen bestuurd worden volgens de universele regels van de rechtstaat. Maar daarmee gaat het volk als sociologisch principe op gespannen voet leven met het volk als politiek principe. Sociologisch blijft het volk divers, verdeeld en steeds op zoek naar identiteit. Politiek vormt het een eenheid, een corps van burgers dat de algemene wil, de macht van een collectief subject, symboliseert. Het sociologisch principe gaat de consistentie en de zichtbaarheid van het politiek principe permanent ondermijnen (Pi, 16). Met andere woorden, was in premoderne tijden ongelijkheid een factor van maatschappelijke en politieke integratie, dan wordt het nu bron van verdeeldheid en conflict. Bijgevolg staan “van 1789 af onafgebroken de bewegende massa van het volk en het volk als corps van vertegenwoordigers, de diversiteit van de sociale condities en de eenheid van het democratisch principe tegenover mekaar” (Pi, 21).

Problematische vertegenwoordiging

Vergelijkbare spanningen doen zich voor rond de vraag hoe het volk in zijn sociologische verscheidenheid moet vertegenwoordigd worden, opdat het politiek gezien kan staan voor het ene soevereine volk. Met vertegenwoordiging kan men twee diametraal tegenovergestelde kanten uit. Ofwel beschouwt men vertegenwoordigende procedures als equivalent en substituut voor het ideaal van een directe democratie dat buiten het bereik ligt. Ideaaltypisch staat vertegenwoordigend bestuur dan voor directe onmiddellijke democratie (démocratie directe-immédiate). Ofwel beschouwt men ze vanuit hun eigen merites en intrinsieke kwaliteiten als een originele en specifieke politieke vorm, die de democratie overstijgt en als alternatief gaat fungeren. Ideaaltypisch staat vertegenwoordigend bestuur dan voor verkiezingsaristocratie (aristocratie élective). Verkiezing wordt in het eerste geval beschouwd als afspiegeling en reproductie, in het tweede als selectie. Tussen vertegenwoordigers en vertegenwoordigden heerst in het ene geval gelijkheid en nabijheid, in het andere afstand en morele en intellectuele distinctie. In het eerste geval komt het algemeen belang inductief tot stand vanuit een gedeelde ervaring van behoeftes en directe sociale verwachtingen, in het tweede deductief vanuit de algemene staat van de samenleving op een gegeven moment (Sp, 151 e.v.). De idee van vertegenwoordigend bestuur wordt aldus heen en weer geslingerd tussen het perspectief van vervolmaking van het democratisch ideaal en de ontkenning ervan (Di, 15).

Tenslotte zijn er in de democratie spanningen rond de opvatting over volkssoevereiniteit: wat houdt de macht van het volk werkelijk in? Is het volk een actieve dan wel een passieve factor? Ofwel vat men volkssoevereiniteit op als de onmiddellijke, continue werking van de volksmacht – soevereiniteit in werking, ofwel gaat het restrictiever slechts om instemming met de autoriteit van de vertegenwoordigers. Soevereiniteit blijft dan louter als principe overeind.

Populisme als pathologie van de democratie

Onbepaaldheid in zijn tweede betekenis verwijst bij Lefort naar een kwaliteit van de democratische bestuursvorm zelf, namelijk naar de lege plaats van de macht. Democratische macht is macht van iedereen en van niemand tegelijk. Deze kwaliteit is normatief voor zover het een democratisch regime onderscheidt van zijn ontaarde vormen (Dd, 162). Voor Rosanvallon was de tweede belangrijke les van Lefort dat deze het totalitarisme beschouwde als een pathologie, inherent aan de democratie zelf (Hip, 166). Het totalitarisme is de verderzetting en de negatie van de democratie, als fenomeen slechts te begrijpen vanuit het perspectief van de democratie en tegen de achtergrond van haar ambiguïteiten. Tegen democratische zelfvoldaanheid in is democratie voor Rosanvallon na te streven ideaal en probleem tegelijk. En omdat de democratie structureel problematisch is, blijft ze ook structureel onvoltooid. Daarom gaat ze in haar historische ontwikkeling altijd vergezeld van angst en ontgoocheling: angst voor het plebs, de chaotische massa die zich laat leiden door directe en onredelijke passies (Sp, 147); ontgoocheling omdat ondemocratische krachten de volkssoevereiniteit willen fnuiken. De democratie wordt aldus een uitgestrekt terrein van verkenning en experiment, tegelijk brandstof voor de angsten van de enen en het ongeduld van de anderen (Sp, 159). Zo ontstonden doorheen de geschiedenis van de democratie, als even zoveel pogingen om die angst en dat ongeduld te stabiliseren, diverse varianten die zich uiteindelijk tegen de democratie zelf zouden keren (Sp, 161). Van deze Democraties limites onderscheidt Rosanvallon er drie: de minimale, de essentialistische en de gepolariseerde democratie. De eerste weerspiegelt de angst voor de massa en werd getheoretiseerd door herauten als Popper en Schumpeter. Deze minimale democratie verzandt in de verkozen oligarchie. De essentialistische democratie heeft het gemunt op de vermeende leugens van de formele – burgerlijke – democratie en situeert de macht van het volk als reële democratie in een samenleving die, vrij van tegenstellingen, zichzelf onmiddellijk inzichtelijk is. Aan het eindpunt van dit type gloort het doembeeld van het totalitarisme. De gepolariseerde democratie tenslotte probeert de spanningen inherent aan de democratie simplificerend te herleiden tot een van hun dimensies. Zij verglijdt naar schijndemocratie, naar democratuur.

In de democratuur situeert zich het populisme. Het populisme labelt het vertegenwoordigend systeem als intrinsiek corrupt, verwerpt de legitimiteit van niet verkozen onafhankelijke instanties en bepleit de directe expressie van het volk, geïncarneerd in de persoon van de leider. Geconfronteerd met de moeilijkheid om het volk in zijn diversiteit te vertegenwoordigen, grijpt het naar de voorstelling van het ene, homogene volk. Daaraan koppelt het een simplistische opvatting omtrent het sociale weefsel: het is de identiteit van een samenleving en niet de kwaliteit van haar interne geledingen die sociale cohesie garandeert. Dat leidt tot verzet tegen “harteloze” elites, “sociaal profitariaat” en “volksvreemde” elementen. Het populisme als pathologie van de democratie verschijnt ten gronde als de radicalisering van de organisatie van democratisch wantrouwen in de vertegenwoordigende democratie. In de vertegenwoordigende democratie fungeren naast de positieve soevereiniteit van het volk dat kiest, ook vormen van negatieve soevereiniteit: van het volk dat toezicht houdt via controle van zijn vertegenwoordigers; van het volk dat beleidsdaden sanctioneert of verhindert (vetovolk); van het volk tenslotte dat als rechter optreedt via de juridisering van het politieke bedrijf (Cd, 20 e.v.). Als radicalisering van de tegendemocratie verzandt het populisme in de antipolitiek. Het is geenszins symptoom van depolitisering, maar belichaamt de “politiek van het zuivere onpolitieke”, zonder enig uitzicht op een positief toekomstproject.

De democratie complexer en integraler maken om haar te vervolmaken

Rosanvallon ziet zichzelf als een intellectueel werkman voor het aanleveren van nieuw gereedschap om de democratie ook beter te doen functioneren (Dd, 198). Hier situeren zich zijn pleidooien om de democratie complexer en integraler te maken. Laten we dit opnieuw illustreren aan de hand van het populisme. Voor Rosanvallon bevindt het populisme zich op het kruispunt van politieke ontgoocheling, als gevolg van het disfunctioneren van de vertegenwoordigende democratie, en van sociale wanhoop, als gevolg van het uitblijven van een oplossing voor de sociale kwestie. Het is met de woorden van Marx zowel “manifestatie van een illusie als uitdrukking van reële wanhoop”. Tegen de simplificaties van het populisme in pleit Rosanvallon voor het complexer maken van de democratie als regime. We wezen eerder al op haar problematisch karakter naar subject, procedures en doelstellingen. Welnu, het volk dat er toe doet is meer dan alleen maar het rekenkundige – electorale – volk dat op korte termijn parlementaire meerderheden aanlevert met beslissingsmacht. Het volk is eveneens een historische constructie waarvan de organisatieprincipes in een grondwet zijn vastgelegd. Naast dit “principiële” volk is er verder nog het “evenementiële” volk, zoals zich dat bijvoorbeeld doorheen vakbondsacties manifesteert. De democratie complexer maken betekent ten tweede de democratie niet louter beschouwen als een verzameling instellingen en procedures, maar ook begaan zijn met democratie als kwaliteit, wat Rosanvallon de “democratie van de interactie” noemt. Streven naar complexe vormen van volkssoevereiniteit betekent tenslotte dat het volk zijn vertegenwoordigers net zo goed zijn vertrouwen kan geven als dat het hen kan wantrouwen en controleren. Het populisme gedijt zoals gezegd niet alleen wanneer de vertegenwoordigende democratie verzwakt, maar ook wanneer de druk op de democratie als samenlevingsvorm toeneemt. Voor de achttiende-eeuwse revolutionairen stond de strijd voor gelijkheid bovenaan de agenda. Gelijkheid in de dubbele betekenis van herverdeling van rijkdom en creëren van een gemeenschappelijke wereld. Gelijkheid en niet democratie beheerste oorspronkelijk het taalgebruik, maar in de democratie werd gelijkheid een belangrijke kwaliteit: “De geschiedenis van de verzorgingsstaat is als onderdeel van de geschiedenis van de democratie onlosmakelijk verbonden met die van het democratisch regime” (dd 156). 

Opnieuw beleven we, zoals eind negentiende eeuw tijdens de eerste globalisatie, een crisis van de gelijkheid. Doordat de rijken zich in hun cocon terugtrekken, zetten ze de verzorgingsstaat onder druk. Daarmee komt het samenlevingsproject dat steunt op herverdelende solidariteit, gemeenschapsvorming, wederzijds begrip en leven in gedeelde ruimtes op de tocht. Creëren van gelijkheid in al deze betekenissen is topprioriteit. De strijd voor een complexe en integrale democratie vormt voor Rosanvallon dan ook het punt waar de lange tijd gescheiden democratische en socialistische idealen mekaar kunnen raken.

Bronnen

*De democratie complexer maken om haar te verwezenlijken. In Dd, p. 159-177. De democratie denken. Werk in uitvoering. Vantilt, 2019. (Dd)

*La contre-democratie. La politique à l’âge de la défiance. Seuil (Points Essais), 2006. (Cd) 

*La démocratie inachevée. Histoire de la souverainité du peuple en France. Gallimard (Folio histoire), 2000. (Di)

*Le sacre du citoyen. Histoire du suffrage universel en France. Gallimard (Folio histoire), 1992. (Sc)

*Le siècle du populisme. Histoire, théorie, critique. Seuil, 2020. (Sp)
*Notre histoire intellectuelle et politique (1968-2018). Seuil, 2018. (Hip)
*Pour une histoire conceptuelle du politique. Seuil, 2003. (Hcp)