Een lezing gebracht door: Prof. dr. Emiliano Acosta VUBrussel/UGent
In zijn hoofdwerk Sein und Zeit stelt Martin Heidegger de zijnsvraag opnieuw aan de orde. Wat is de zin van zijn en hoe krijgen we er zicht op? Voor Heidegger is de mens, die hij karakteriseert als Dasein (er-zijn), het uitgangspunt van zijn studie. Er-zijn betekent altijd al ergens zijn. De mens is altijd in-de-wereld, die hem betekenis en samenhang verschaft. Pre-reflexief gaat de mens met ‘de zijnden’ om. Heidegger bekritiseert de geschiedenis van de filosofie, die te veel gericht is op de mens als ‘animal rationale’, als denkend ding. Maar het contemplatieve of wetenschappelijk beschouwen van dingen is een secundaire modus, die pas na onze spontane verhouding met ‘de zijnden’ ontstaat. Het denken mag niet verabsoluteerd worden. Volgens Heidegger is de zin (of betekenis) van zijn de tijd. Verleden, heden en toekomst keren op het niveau van het Dasein terug als ‘geworpenheid’, ‘articulatie’ en ‘ontwerp’. De mens is geworpen in een bepaalde omgeving, maar is zichzelf vooruit in het ontwerpen van zijn eigen leven. Deze twee momenten komen samen in het heden, de articulatie. De authentieke mens leeft zijn leven in het besef van een Sein-zum-Tode. Later probeert Heidegger het zijn zelf te laten spreken en oefent hij zich in Gelassenheit: het zijn zal van zich doen spreken voor zover wij ons daarvoor openstellen. Deze stellingname gaat gepaard met een fundamentele kritiek op de moderne, gemechaniseerde en eendimensionale wereld die in het teken staat van ‘zijnsvergetelheid’. Volgens Heidegger bereiken wij, mensen, een authentieke existentie, als we in het reine komen met onze sterfelijkheid. De hedendaagse cultuur in het Westen, die door technologie en wetenschappen beheerst wordt, is hierbij geen steun, maar eerder een hinderpaal.