29 apr 2025

Antonio Gramsci: Mensen van vlees en bloed

>> Klik hier voor een historische schets van Italië tijdens het Biennio Rosso (1919–1920) <<

Na de Eerste Wereldoorlog bevond Italië zich in een periode van diepe sociale onrust en economische crisis. Arbeiders en boeren waren ontevreden over de slechte levensomstandigheden, de gevolgen van de oorlog en het uitblijven van hervormingen. Dit leidde tot een golf van radicalisering binnen de arbeidersklasse. In de periode die bekend staat als het Biennio Rosso (de “twee rode jaren”) kwam het land in de greep van massale stakingen, landbezettingen en fabrieksovernames.

In steden als Turijn en Milaan organiseerden arbeiders zich in fabrieksraden (consigli di fabbrica), een vorm van directe democratie op de werkvloer waarin gekozen vertegenwoordigers het beheer van bedrijven op zich namen. In 1920 culmineerde deze beweging in massale fabrieksovernames waarbij zo’n 500.000 arbeiders hun werkplaatsen in eigen beheer namen en bleven produceren, vaak met steun van boeren die gelijktijdig land bezetten.

Hoewel anarcho-syndicalisten en radicale vakbonden zoals de USI het voortouw namen, keerden de meer gematigde socialistische partij (PSI) en vakcentrale (CGL) zich uiteindelijk tegen deze beweging. Door gebrek aan nationale coördinatie en steun van de grote vakbonden, liep de beweging vast. Na onderhandelingen beloofden de vakbondsleiders hervormingen die nooit kwamen, waarna het verzet werd opgebroken.

De mislukking van deze revolutionaire poging effende het pad voor een rechtse tegenreactie: het Biennio Nero (“twee zwarte jaren”) van 1921–1922, waarin fascistische knokploegen met steun van industrie en staat het arbeidersverzet hardhandig neersloegen. Hiermee begon de opmars van het fascisme onder Benito Mussolini.

De arbeiders van Fiat zijn teruggekeerd naar hun werk.

Verraad? Verloochening van revolutionaire idealen?

De arbeiders van Fiat zijn mensen van vlees en bloed. Ze hebben een maand standgehouden. Ze wisten dat ze vochten en weerstand boden niet alleen voor zichzelf, niet alleen voor de overige arbeidersmassa van Turijn, maar voor de hele Italiaanse arbeidersklasse.

Ze hebben een maand standgehouden. Ze waren fysiek uitgeput omdat hun lonen al weken en maanden waren verlaagd en niet meer voldoende waren om hun gezin te onderhouden, en toch hielden ze het een maand vol. Ze waren volledig geïsoleerd van de rest van het land, omringd door een algemene sfeer van vermoeidheid, onverschilligheid en vijandigheid, en toch hielden ze het een maand vol.

Ze wisten dat ze geen hulp van buiten konden verwachten: ze wisten dat de Italiaanse arbeidersklasse al haar pezen doorgeknipt had gekregen, ze wisten dat ze tot een nederlaag waren veroordeeld, en toch hielden ze het een maand vol.

Er is geen schaamte in de nederlaag van de Fiat-arbeiders. Je kunt niet van een groep mensen die wordt aangevallen door de hardste noden van het bestaan, die verantwoordelijk is voor het levensonderhoud van 40.000 mensen, méér vragen dan wat deze kameraden hebben gegeven, die verdrietig, met pijn in het hart, zich bewust van de onmiddellijke onmogelijkheid om verder weerstand te bieden of te reageren, teruggekeerd zijn naar hun werk.

Vooral wij communisten, die zij aan zij met de arbeiders leven, die hun behoeften kennen, die de situatie met realisme bekijken, moeten begrijpen waarom deze strijd in Turijn zo is geëindigd.

De massa’s strijden al te veel jaren, ze raken al te veel jaren uitgeput in geïsoleerde acties, waarbij ze hun middelen en energie verspillen. Dit was de kritiek die wij van L’Ordine Nuovo sinds mei 1919 onophoudelijk hebben geuit tegen de leiding van de arbeiders- en socialistische beweging: misbruik niet te veel van de veerkracht en het opofferingsvermogen van het proletariaat; het gaat om gewone mensen, echte mensen, onderhevig aan dezelfde zwakheden als alle andere gewone mensen die je op straat ziet lopen, in cafés ziet drinken, ziet praten in groepjes op pleinen, die honger en kou lijden, die ontroerd raken als hun kinderen huilen of hun vrouwen bitter klagen.

Ons revolutionair optimisme is altijd gevoed geweest door deze nuchter pessimistische visie op de menselijke realiteit, waarmee men onverbiddelijk rekening moet houden. Al een jaar geleden voorspelden wij welk onvermijdelijk einde de Italiaanse situatie zou nemen, als de verantwoordelijke leiders hun tactiek van revolutionair geschreeuw en opportunistische praktijk zouden blijven voortzetten. We hebben wanhopig gestreden om deze verantwoordelijken tot een realistischer visie te brengen, tot een praktijk die meer in overeenstemming was met de ontwikkeling van de gebeurtenissen.

Vandaag betalen ook wij de prijs voor andermans onbekwaamheid en blindheid; vandaag moet ook het proletariaat van Turijn de klappen van de vijand opvangen, versterkt door de passiviteit van de anderen.
Er is geen enkele schaamte in de overgave van de Fiat-arbeiders. Wat moest gebeuren, is onverbiddelijk gebeurd. De Italiaanse arbeidersklasse is gelijkgemaakt onder de wals van de kapitalistische reactie.

Voor hoe lang?

Niets is verloren zolang het bewustzijn en het geloof onaangetast blijven, zolang de lichamen zich overgeven maar de geesten niet.

De arbeiders van Fiat hebben jarenlang hardnekkig gestreden, ze hebben de straten met hun bloed doordrenkt, ze hebben honger en kou geleden; omwille van dat glorieuze verleden blijven zij de voorhoede van het Italiaanse proletariaat, zij blijven trouwe en toegewijde soldaten van de revolutie.

Zij hebben gedaan wat mensen van vlees en bloed kunnen doen; laten we onze hoed afnemen voor hun vernedering, want ook daarin schuilt iets groots dat eerbied afdwingt bij de oprechten en de eerlijken.

in L’Ordine Nuovo, 8 mei, 1921