Leden -en vriendendag van het Masereelfonds, 18/10/2025 door Tijs Synaeve

Ik ben mijn hele leven nergens lid van geweest. Tot ik, net vóór de zomer, kleur bekende. Geen partijkaart, dat nooit, maar ik kan ook geen eiland zijn, afgesneden van de rest van de wereld. Dus zat ik gisteren om tien uur ‘s morgens al in café Snuffel, op de ledendag van het Masereelfonds. De jeugdherberg erboven lag nog half te slapen; de geur van koffie mengde zich met die van plastic vouwstoelen, netjes op een rij gestald voor de leden.

Sommigen vinden het Masereelfonds te veel links van het spectrum. Maar eerlijk: ik heb er nog nooit iets radicaals gehoord. So what als de jonge schrijver en multitalent Sarah Neutkens wat verder ging dan de andere sprekers? We hebben juist nood aan gedachten die niet onmiddellijk worden gedempt door de geestdodende terreur van de nuance.

De voorzitter van het fonds, Karim Zahidi, filosoof en wiskundige, opende de gesprekken over “verzet”. Hij sprak over de criminalisering van verzet: over hoe de overheid liever subsidies intrekt dan kritiek te verdragen, hoe maatschappelijke bewegingen worden gebonden, bedreigd of geneutraliseerd voordat ze voet aan de grond krijgen. Hij verwees naar de militarisering van de openbare ruimte als een middel om alle verzet te verstikken.

Uitkleden

Zahidi zei dat een links programma nooit uit de lucht valt, maar altijd het resultaat is van een grondige analyse van de samenleving. Hij verwees naar de taalkundige en socioloog Jan Blommaert, met wie hij samen het boek De paradox van Hayek (2014) schreef. Blommaert waarschuwde al dat wie zich te veel aanpast aan het populistische medialandschap, zijn eigen overtuiging uitkleedt.

Daarna volgden drie sprekers die elk op hun manier de kernvraag aanpakten: wat is verzet in deze tijd?

De eerste spreker was Sarah Neutkens, componist, schrijver, kunstenaar en model. Haar verschijning trok meteen de aandacht, iemand over wie mijn grootmoeder zou hebben gezegd: “daar moet ge ene zien.” Gestileerd, beheerst, bijzonder welbespraakt, doordacht, minzaam en niet van de wijs te brengen. En toch een tikkeltje timide.

Ze sprak over verzet als iets dat begint bij het spreken zelf, maar ook bij de bereidheid om het systeem echt te raken. Ze kon zich niet helemaal distantiëren van geweld tegen bijvoorbeeld vervuilende bedrijven, en eerlijk gezegd: wat dan nog? Haar betoog was oprecht, radicaal in de meest menselijke zin van het woord. Niet uit haat, maar uit wanhoop. Een vorm van verzet die ongemakkelijk maakt, en dus noodzakelijk is.

Want het blijft merkwaardig: een extreemrechtse influencer als Charlie Kirk, die vrouwen terug aan de haard wil en openlijk racistische theorieën verkondigt, wordt in de mainstream media soms bijna behandeld als een nieuwe Martin Luther King. Maar wie handelt uit woede over ecocide, ongelijkheid of uitbuiting, geldt meteen als gevaarlijk.

Taco

Ik kan haar ideeën in dat opzicht niet volgen; ik ben een Taco, Tijs Always Chickens Out. Maar wat ik voelde in de zaal van het Masereelfonds was zeldzaam: een tijdelijke machtsvrije ruimte. Een plek waar mensen luisteren zonder dat iemand de boventoon voert, waar twijfel niet wordt afgestraft en woorden niet meteen worden afgeblokt door de angst om verkeerd te klinken.

De tweede spreker, filosoof Frank D’hanis, had het over moed. Hij citeerde Connie Palmen: “Wie zichzelf niet ziet, kijkt niet goed om zich heen.” Hij zei dat moed geen heroïek is, maar een sociaal gegeven: alleen red je het niet. Hij verwees naar psychologen zoals Philip Zimbardo en Zeno Franco, en zei dat zonder risico’s geen moed bestaat, maar dat durven alleen niet voldoende is. Wie 130 km/u door een straat scheurt waar je vijftig mag, is niet moedig, maar roekeloos. De echte held is iemand die door anderen als held wordt gezien: een ambetanterik, een klokkenluider, iemand die onrecht ziet en aanklaagt.

D’hanis pleitte voor gemeenschapsdenken, tegen de individualisering die het politieke vervangt door online influencing. Hij verwees impliciet naar het werk van Byung-Chul Han over de desintegratie van het collectief en de opkomst van story selling in plaats van story telling. D’hanis is een begenadigd spreker, met een zelfrelativerende, ironische humor waar het zo vaak aan ontbreekt in bloedserieuze panelgesprekken. Hij bracht zuurstof, en had tenminste de moed om vraagstellers die zich verloren in een mondeling traktaat vriendelijk maar kordaat de mond te snoeren.

De derde spreker was Eva Vanhoorne, romanist, ondernemer en gemeenteraadslid voor Groen in Brugge. Vanhoorne, die een grote interesse heeft voor de psychoanalyse, sprak over het belang van verhalen als richtingaanwijzers voor wie zoekt naar betekenis en verlangen.

Verhalen, zei ze, vormen de bodem onder ons politiek-maatschappelijk handelen. Ze ontspringen in de diepten van ons onbehagen, onze hoop en onze heimwee. Vanuit de psychoanalytische hoek kun je zeggen: verhalen ontsluiten wat in het onbewuste smeult. Ze helpen ons begrijpen wie we zijn, waar we vandaan komen, waarom we handelen zoals we handelen. En ze wijzen ons vaak de weg naar een ander spoor.

Vanhoorne pleitte voor luisteren, ook naar mensen met wie we fundamenteel oneens zijn. Niet om hen gelijk te geven, maar om te begrijpen waar hun wanhoop vandaan komt. Daarmee sloot ze aan bij de traditie van Dominique Willaert, wiens boek Niet alles, maar veel begint bij luisteren uitgaat van precies dat idee: in dialoog treden met bewoners van gemarginaliseerde regio’s, luisteren naar hun diepe verhalen en zo het sociale weefsel herstellen.

Ze sprak over morele autoriteit, niet als macht of vorm van dominantie, maar als een stem die richting geeft zonder te dwingen. Een stem die trouw blijft aan waarden en tegelijk ruimte laat voor verschil. En ze had het over kleine gebaren: vriendelijkheid als politieke daad, menselijkheid als vorm van verzet. Hoop, zei ze, is niet wachten tot het goed komt, maar iets doen vanuit de overtuiging dat het zin heeft, een echo van Václav Havel, een van haar inspiratoren.

Generatie-overdracht

Opvallend was hoe Vanhoorne mensen om zich heen kreeg, vooral jongelui. In de zaal, waar het publiek overwegend ouder was en al jarenlang geëngageerd, trokken degenen die nieuwer waren zich in kleine groepjes rond haar samen. Het was een stille generatie-overdracht waarmee Vanhoorne, wellicht onbewust, een brug sloeg naar wie zich vandaag nog moet vinden in het verzet.

Ik zat erbij en luisterde aandachtig. Brugge is een dorp, en het aantal linkse zielen dat op een zaterdagochtend om tien uur een debat bijwoont is nog kleiner. Lieden die aan de toog graag “god noch meester” erkennen, zijn nergens te bespeuren. Dat doet soms pijn.

Een enkeling met wie ik ooit, en dat was me nog nooit eerder overkomen, bijna op de vuist ging, was er wél. Hij zag nog altijd niet in waar hij het mis had, maar had wel de moed om me aan te spreken. We praatten. We zoeken, voorzichtig, naar een manier om ons te verzoenen. De weg is nog lang, maar het is tenminste een begin.

Misschien begint verzet niet bij luid roepen, maar bij luisteren. Bij de bereidheid om het gesprek aan te gaan, ook met wie je ooit veracht hebt. Brugge mag dan klein zijn, de wereld is dat ook. Misschien is verzet gewoon volhouden in het klein, tot iemand anders het overneemt en groter maakt.

Tijs Synaeve

(Foto 1: v.l.n.r. Karim Zahidi, Eva Vanhoorne, Frank D’hanis, Srah Neutkens, eigen opname; foto 2: Sarah Neutkens, uitg. Prometheus; foto 3: Frank D’hanis, Knack; foto 4: Eva Vanhoorne, KvWVL)