
Ongelijkheid in de samenleving is zichtbaar vanaf de geboorte. Deze verschillen stapelen zich op en bepalen vaak levenslang de kansen die iemand krijgt, waardoor het ideaal van “gelijke kansen” in de praktijk zelden werkelijkheid wordt. Maar hoe verhoudt dit zich tot persoonlijke verantwoordelijkheid en morele schuld? Onze keuzes en ons gedrag zijn het resultaat van een complexe wisselwerking tussen biologie, psychologie en sociale context; tussen nature en nurture. We kiezen onze genen niet, noch de omstandigheden waarin we geboren worden. Ook de natuurwetten kunnen we niet veranderen. Kunnen we dan werkelijk spreken van vrije wil? Als onze beslissingen voortkomen uit oorzaken buiten onze daadwerkelijke controle, wat betekent dat voor persoonlijke verdienste? Kunnen we mensen nog verantwoordelijk houden voor hun daden? Is het dan nog rechtvaardig om te straffen, te belonen of te prijzen? Ik wil een verkenning van het filosofische debat over de vrije wil aanbieden, een zoektocht naar een andere manier van leven – voorbij het idee van morele schuld en verwijtbaarheid, voorbij onze alledaagse moraal die inherent verwijtend is.

Professor en filosofe Farah Focquaert werkt als hoofddocent Wijsgerige Antropologie en onderzoeker aan de Vakgroep Wijsbegeerte en Moraalwetenschappen van de UGent. Ze is een experte in onder andere het onderzoek naar de vrije wil en morele verantwoordelijkheid, bestraffing en detentie.
Maar wat is vrije wil en waarom die nadruk op morele verantwoordelijkheid? De reden waarom het bestaan van de vrije wil zo belangrijk is, ligt in haar onlosmakelijke verbondenheid met het concept van morele verantwoordelijkheid. Een gangbare definitie in het debat, die gedeeld wordt door zowel voor- als tegenstanders van het geloof in de vrije wil, stelt dat vrije wil de controle-conditie is die ons toelaat om op gerechtvaardigde wijze morele schuld of morele waardering aan anderen toe te schrijven.
In het academische debat spreekt men over basic-desert moral responsibility: het stellen van moreel juist of moreel fout gedrag, wetende dat het juist of fout is, maakt ons tot de terechte “ontvanger” van beloningen dan wel bestraffingen. Louter het stellen van de intentionele daad op zich biedt een voldoende rechtvaardiging voor de beloning of bestraffing. In de rechtspraak vertaalt zich dat naar retributie of het proportioneel toevoegen van leed aan de dader omwille van het leed dat hij veroorzaakt heeft.
Dus: als jij mij een slag in het gezicht geeft en tegelijk beseft dat dit een ongeoorloofde uiting van geweld is, dan ben je moreel schuldig en verdien jij enkel en alleen omwille van die schuld een straf die proportioneel is aan de schade die je mij toebracht. Een vrije wil-sceptische benadering zou inhouden: wat heeft geleid tot dit gedrag? Hoe kunnen we voorkomen dat het opnieuw gebeurt? En hoe kunnen we zowel slachtoffer als dader ondersteunen op een menswaardige manier? Welk antwoord kan een samenleving vragen én bieden om de schade te herstellen?
Alledaagse moraliteit
In ons alledaagse denken over moraliteit overheerst een intuïtief beeld: mensen zijn in principe vrij en rationeel, en dus moreel verantwoordelijk voor hun keuzes. Deze common sense moraal gaat ervan uit dat wie goed handelt, lof verdient. En wie slecht handelt, schuld draagt. Het is een beeld dat diep verankerd zit in ons rechtssysteem, ons onderwijs en onze sociale omgang. Uiteraard maken mensen keuzes, en uiteraard heeft ons denken een grote impact op wat we uiteindelijk kiezen. Maar ook onze genen, vroege levensomstandigheden en opvoeding, unieke ervaringen, persoonlijkheid, cultuur in combinatie met het hier en nu, en misschien ook met een vleugje toeval, spelen een belangrijke rol. Stellen we ons de vraag waarom we denken wat we denken, dan komen we automatisch terug bij al die factoren die ons als persoon gevormd hebben, en zo ook bij de manier hoe we denken.
Vrije wil-scepticisme betekent niet dat alles zomaar goedgepraat wordt. Het betekent dat we erkennen hoe sterk omstandigheden en biologische aanleg ons gedrag beïnvloeden. En dat we beleid moeten bouwen op kennis, zorg en ondersteuning veeleer dan vergelding. Een samenleving die dit inzicht omarmt, zou minder gericht zijn op repressieve bestraffing en meer op herstel. Minder op schuld, meer op positieve vrijheid, zoals Isaiah Berlin dat noemt: de vrijheid om te worden wie je kunt zijn. Dat vraagt om structuren die mensen helpen groeien, in plaats van hen af te rekenen op wat ze doen. Alleen dan kunnen we stappen zetten richting een rechtvaardige samenleving.
De mens in context
De toekomst van een kind begint niet bij de geboorte, maar reeds in de baarmoeder. De leefwereld van een zwangere vrouw, haar veiligheid, voeding, stressniveau en sociale omgeving, vormt de eerste wereld waarin een foetus zich ontwikkelt. Wanneer die wereld getekend is door oorlog, honger of chronische angst, dan laat dat diepe sporen na. Onderzoek toont aan dat langdurige stress tijdens de zwangerschap, zoals de stress die veroorzaakt wordt door geweld, onzekerheid of ondervoeding, invloed heeft op de ontwikkeling van het zenuwstelsel van het kind. Het stresshormoon cortisol kan via de placenta de foetus bereiken en het stresssysteem van het ongeboren kind ontregelen. Dit verhoogt later het risico op angststoornissen, depressie, leerproblemen en zelfs hart- en vaatziekten. Ook voeding speelt een cruciale rol. Honger tijdens de zwangerschap kan leiden tot een lager geboortegewicht, tragere groei en een verhoogde kans op metabole en mentale uitdagingen op latere leeftijd. De beroemde Hongerwinter in Nederland (1944–1945) liet generaties later nog steeds sporen na in de gezondheid van kinderen die toen in de baarmoeder zaten.
De eerste levensjaren zijn tevens cruciaal. Een kind dat opgroeit in armoede of met een migratieachtergrond start zijn leven met een structurele achterstand. Het heeft minder toegang tot degelijk onderwijs, gezonde leefomstandigheden en sociale netwerken die deuren kunnen openen. Ondertussen genieten kinderen uit welvarende gezinnen van de beste gezondheidszorg, stabiele thuissituaties en talloze mogelijkheden om hun talenten te ontwikkelen. Deze verschillen stapelen zich op en bepalen vaak levenslang de kansen die iemand krijgt. Het ideaal van “gelijke kansen” blijkt in de praktijk zelden meer dan een belofte.
Is de wereld gedetermineerd of niet?
Fysicus Samir Varma, auteur van het boek The Science of Free Will, schrijft het volgende:
We zijn allemaal opgebouwd uit atomen, dezelfde atomen als de rest van het universum. Onze lichamen bestaan voornamelijk uit koolstof, waterstof, zuurstof, stikstof, calcium en fosfor. Maar dit zijn exact dezelfde atomen als die in de rest van het universum! Het zijn dezelfde atomen die planeten, sterrenstelsels, de zon en alles daarbuiten vormen. Elk van die atomen bestaat uit nog fundamentelere deeltjes… Maar hier komt het: elk van die fundamentele deeltjes gehoorzaamt aan nauwkeurige wiskundige wetten, die we in de afgelopen honderd jaar hebben ontdekt.
Onze keuzes en ons gedrag zijn het resultaat van een complexe wisselwerking tussen biologie, psychologie en sociale context – tussen nature en nurture. En die wisselwerking is onderhevig aan de natuurwetten die inwerken op elk atoom in de werkelijkheid. Niemand kiest zijn genetische aanleg, noch de omstandigheden waarin hij of zij geboren wordt. Ook de natuurwetten liggen buiten onze controle. Als onze beslissingen voortkomen uit factoren die we niet zelf beheersen, kunnen we dan nog spreken van vrije wil? En als vrije wil een illusie blijkt, wat betekent dat voor persoonlijke verdienste, schuld en verantwoordelijkheid?
Sommigen hopen dat een indeterministisch wereldbeeld – waarin niet alles vooraf vastligt – ruimte biedt voor vrije wil. Maar toeval is geen daadwerkelijke controle. Het voegt willekeur toe, geen keuze. Daarmee blijft de vraag overeind: kunnen we mensen nog verantwoordelijk houden voor hun daden? Is het rechtvaardig om te straffen, te belonen of te prijzen, wanneer de bouwblokken van ons handelen buiten onze daadwerkelijke controle liggen?
In het boek Beter Leven zonder Vrije Wil beargumenteer ik dat onze samenleving gebaat is bij redelijke twijfel over het bestaan van vrije wil. Niet om verantwoordelijkheid af te schaffen, maar om ze anders in te vullen. Vrije wil-scepticisme nodigt uit tot een samenleving waarin beleid – van rechtspraak tot gezondheidszorg, van opvoeding tot sociale zekerheid – niet drijft op schuld en schaamte, maar op solidariteit en positieve verwachtingen.
Dat klinkt abstract, maar de gevolgen zijn concreet. Bijvoorbeeld in het strafrecht hanteren we nog vaak een vergeldingslogica: wie een misdrijf pleegt, moet boeten. Maar als gedrag grotendeels bepaald wordt door factoren buiten iemands directe controle – zoals genetische aanleg, trauma of sociale achterstelling – dan is het zinvoller om te focussen op rehabilitatie en preventie. In de gezondheidszorg zien we iets gelijkaardigs: mensen met een ongezonde levensstijl worden vaak met de vinger gewezen, terwijl hun keuzes sterk beïnvloed worden door armoede, stress en beperkte toegang tot gezonde voeding of sportfaciliteiten. Ook in het onderwijs speelt dit: kinderen die thuis geen steun krijgen of in een taalarm milieu opgroeien, worden al vroeg afgerekend op prestaties die niet hun eigen verdienste of falen zijn.
Intersectionaliteit
In haar intersectionele feministische theorie van morele verantwoordelijkheid ontwikkelt de filosofe Michelle Ciurria een nieuwe benadering. Volgens haar kan morele verantwoordelijkheid niet los gezien worden van de sociale structuren waarin mensen leven. Zogenaamd ras, gender, klasse, beperking, religie, seksuele voorkeur, etc., beïnvloeden niet alleen iemands kansen, maar ook de manier waarop we morele oordelen vellen. Waar onze klassieke common sense moraal verantwoordelijkheid individualiseert, laat Ciurria zien dat onze praktijken van prijzen, beschuldigen en straffen vaak ingebed zijn in systemen van macht en uitsluiting. Ze stelt dat onze common sense moraal niet alleen een al te simplistisch beeld van de mens propageert, maar ook dat dit beeld ongelijkheid in stand houdt.
In plaats van morele verantwoordelijkheid te begrijpen als een neutrale eigenschap van het individu – gebaseerd op rationele keuzevrijheid – benadrukt Ciurria dat verantwoordelijkheid relationeel en politiek is. Het gaat er niet alleen om wat iemand doet, maar ook om hoe onze samenleving dat handelen beoordeelt. Zo worden mensen uit gemarginaliseerde groepen disproportioneel vaak verantwoordelijk gehouden voor hun falen, terwijl hun succes minder snel erkend wordt. Maar ook vrouwen falen sneller binnen dit perspectief: het morele verantwoordelijkheidssysteem, en de schuldtoewijzing en verwijten die ermee gepaard gaan, beperken de rechten van vrouwen wanneer de uitoefening van die rechten botsen met de wensen van het patriarchaat (meer moeders aan de haard die het huishouden doen en voor de kinderen zorgen), en tegelijk veroordelen ze vrouwen die beslissingen nemen die ingaan tegen patriarchale normen (bijvoorbeeld kiezen voor een abortus).
De vernieuwing van Ciurria ligt dus in het doorbreken van de illusie van een gelijk speelveld. Waar de common sense moraal doet alsof iedereen dezelfde vrijheid en kansen heeft, maakt haar intersectionele benadering zichtbaar dat morele schuldtoewijzing ongelijk verdeeld wordt – met name disproportioneel gericht op zij die reeds kwetsbaar zijn. Daarmee opent ze de weg naar een meer rechtvaardige moraal: één die niet primair draait om morele schuld, maar om het verbeteren van sociale relaties en het verminderen van onderdrukking. Ciurria’s visie sluit aan bij bredere debatten over vrije wil en verantwoordelijkheid. Als ons handelen diepgaand gevormd wordt door omstandigheden buiten onze directe invloed, dan is het niet voldoende om verantwoordelijkheid te begrijpen als een kwestie van individuele keuze. Haar theorie nodigt uit tot een heroriëntatie: weg van een moraal die ongelijkheid verhult, en naar een moraal die ongelijkheid blootlegt en bestrijdt.
Hoewel Mich Ciurria’s intersectionele benadering van morele verantwoordelijkheid een belangrijke correctie biedt op de klassieke, individualistische common sense moraal, blijft er een spanning aanwezig. Door verantwoordelijkheid te herdefiniëren als een solidair instrument – gericht op het verbeteren van relaties en het doorbreken van ongelijkheid – blijft het concept toch ingebed in een taal van persoonlijke verdienste en toerekening. Ook binnen een relationeel kader kan verantwoordelijkheid immers nog steeds gelezen worden als een eigenschap die individuen “dragen” of “verdienen”. Daarmee sluipt volgens mij het risico binnen dat de focus opnieuw verschuift naar het individu, en dat structurele oorzaken van gedrag toch onderbelicht blijven.
Het vrije wil-sceptisch perspectief
Een vrije wil-sceptische benadering, die de toewijzing van morele schuld als inherent onrechtvaardig kadert, heeft hier een voordeel. Door radicaal te betwijfelen of vrije wil überhaupt bestaat, wordt ook het vergeldende element dat inherent is aan onze common sense moraal verworpen. In plaats van te zoeken naar nieuwe manieren om morele verantwoordelijkheid meer solidair of waarheidsgetrouw te verdelen, verschuift de aandacht naar het wegnemen van de illusie dat mensen hun lot volledig in eigen handen hebben. Dit opent de deur naar praktijken die niet langer draaien om morele schuld en bestraffing, maar om preventie, ondersteuning en herstel. Met andere woorden: waar Ciurria’s visie morele verantwoordelijkheid probeert te herdenken in solidariteit, kan een vrije wil-sceptische blik juist bevrijdend werken door het hele vergeldingsdenken – dat diep in onze morele intuïties verankerd zit – fundamenteel ter discussie te stellen.
Zelfschuld en de verwijtende blik van anderen kunnen immens destructief zijn. Wanneer je een depressief persoon het gevoel geeft dat zij haar pijn louter en alleen aan zichzelf te danken heeft, dan duw je haar alleen maar dieper de put in. Het helpt niet. Zelfeffectiviteit ontstaat niet door jezelf klein te maken, maar wel door in jezelf en je eigen kunnen te geloven. Onderzoek in de sociale wetenschappen toont dat een overtuigd gevoel van zelfbeschikking een daadwerkelijk positieve impact heeft op onze toekomst. Alleen ligt het niet (louter) bij onszelf in hoeverre we in de maakbaarheid van onze toekomst kunnen geloven en in hoeverre we gewenste veranderingen kunnen realiseren. Uiteraard doen onze inzet, ons doorzettingsvermogen en onze gedrevenheid er immens toe willen we onze toekomst in positieve zin veranderen. Maar waar die inzet, dat doorzettingsvermogen en die gedrevenheid vandaan komen, en waarom de ene mens er veel van heeft en de andere weinig, ligt niet besloten in onszelf. Het zijn vaardigheden of persoonskenmerken die doorheen ons leven gevormd zijn, afhankelijk van de genen die we meekregen, de omstandigheden die zich aandienden, de unieke ervaringen die we hadden en het samenspel ertussen.
In Beter Leven Zonder Vrije Wil neem ik jullie mee in het belang van onze vroege ontwikkeling en het samenspel van nature en nurture, van slaapwandelen, ADHD tot seksuele misdrijven, geef ik een grondige kijk op het filosofische vrije wil debat met haar drie voornaamste posities: compatibilisme (vrije wil en determinisme zijn met elkaar verenigbaar), libertarisme (vrije wil bestaat en is niet verenigbaar met determinisme) en vrije wil-scepticisme, en bespreek ik zowel de kritieken op als de voordelen van een vrije wil-sceptisch beleid en -leven.