
De Belgisch-Britse politiek filosofe Chantal Mouffe was tijdens de laatste decennia van vorige eeuw reeds erg invloedrijk dankzij een werk dat ze samen met Ernesto Laclau schreef: Hegemony and Socialist Strategy (Hss). Dit was het equivalent van een manifest van de opkomende nieuwe sociale bewegingen, maar incasseerde tevens veel kritiek als exponent van het postmarxisme. Het marxisme is volgens de auteurs gedateerd omwille van het economisme (de maatschappelijke bewegingswetten van het kapitaal), het essentialisme (de arbeidersklasse als voorbestemd en uitverkozen revolutionair subject) en het veronachtzamen van het politieke (sociale veranderingen komen enkel voort uit economische veranderingen). Verder gaven deze twee auteurs Gramsci’s hegemoniebegrip een eigen invulling, en dit terwijl zij het marxisme deconstrueerden om te komen tot een nieuwe visie over hoe een radicale en pluralistische democratie te constitueren. Mouffe zou vervolgens een theoretische zoektocht ondernemen naar de verhouding tussen de twee belangrijkste concepten van de politieke filosofie – vrijheid en gelijkheid. Dit maakte dat ze een politiek werkbaar samengaan van liberalisme en socialisme beoogde, wat culmineert in haar concept van agonistische democratie. Evengoed zou zij rond de eeuwwisseling scherpe kritiek uiten op de sociaaldemocratisch consensusstrategie van de ‘Derde Weg’, en pleitte ze voor een herwaardering van de links-rechts tegenstelling. Na de financiële crisis van 2008 klonk haar pleidooi voor een populisme van links steeds luider, waarin de tegenstelling tussen volk en oligarchie de beslissende politieke breuklijn moest vormen.

Alain Storme was van opleiding sociaal pedagoog en was tot aan zijn pensionering stafmedewerker van Samenlevingsopbouw Brussel. In die hoedanigheid schreef hij over buurtopbouwwerk en stedelijke ontwikkeling. In 2016 verscheen van hem bij EPO Dwarsliggers voor opbouwwerk. Momenteel is hij als vrijwilliger sociaal kruidenier bij Solikoop in Leuven. Hij blijft geïntrigeerd door de kwetsbaarheid van de vertegenwoordigende democratie. Alain is lid van MF-Leuven.
Rationalistische democratiemodellen
Voor Mouffe is de aanwezigheid van conflict de lakmoesproef voor de gezondheid van een democratie. In de liberale democratie betekent dat de strijd rond de invulling van vrijheid en gelijkheid, gesymboliseerd in de links-rechts tegenstelling. De hedendaagse nadruk op de consensusdemocratie draagt voor Mouffe niet bij aan een versterking, maar eerder aan een verzwakking van democratische legitimiteit. Rationalistische democratiemodellen inspireren deze consensusdemocratie, waarbij het conflictkarakter als het essentiële kenmerk van het politieke wordt genegeerd.
Het aggregatief model van democratie
Het aggregatieve model van de representatiedemocratie, nog steeds ideologisch dominant in onze samenleving, vond zijn theoretische verwoording in het werk van de econoom Joseph Schumpeter. Volgens Schumpeter staat politiek in tijden van massademocratie gelijk aan het nastreven van een maatschappelijke consensus tussen uiteenlopende belangen, en dit via partijen die het waardenpluralisme weerspiegelen en de optelsom of het aggregaat van gelijklopende belangen belichamen. In zijn model delegeren rationeel handelende individuen hun eigenbelang naar de betreffende partij, waarbij zij geen acht slaan op het gemeenschapsbelang. Dit model van instrumenteel individualisme kent zijn democratisch moment tijdens de verkiezingen. Burgerparticipatie, die mensen motiveert om zich voor het algemeen belang in te zetten, verstoort deze gang van zaken. Democratie is daarom voor Schumpeter niet meer dan een systeem waarin het volk, als optelsom van individuen, de kans krijgt, middels verkiezingen, hun leiders te aanvaarden of te verwerpen (Dp, 81).
Het deliberatief model van democratie
Tegen dit rationeel calculeren van belangen stellen deliberatief ingestelde democraten zich teweer (Op, 31). De twee belangrijkste vertegenwoordigers van deze stroming, waarmee Mouffe in discussie gaat, zijn John Rawls en Jurgen Habermas (Dp, 80 e.v.). Hun doel is, volgens Mouffe, gelijklopend en tweeledig. Enerzijds pogen ze aan te tonen dat adequate vormen van overleg overeenstemming mogelijk maken tussen de principes van rationaliteit (opgevat als verdediging van liberale rechten) en democratische legitimiteit (opgevat als volkssoevereiniteit). Anderzijds pogen ze de morele dimensie te herstellen die ontbreekt in het aggregatief model. Er moet een rationele consensus mogelijk zijn met meer morele diepgang dan de modus vivendi van Schumpeters instrumentele rationaliteit. Voor Rawls kan dat via het publiek debat, gevoerd door redelijke personen die zich laten leiden door onpartijdigheid. Habermas stelt zich op een strikt procedureel standpunt. Overleg leidt naar rationele consensus voor zover het steunt op procedures die morele onpartijdigheid impliceren. Hoe meer een debat verloopt via de regels van de ‘ideale spreeksituatie’, hoe meer de deelnemers uitkomsten zullen aanvaarden als het algemeen belang. Om hun opzet waterdicht te maken, aldus Mouffe, maken Rawls en Habermas een strikt onderscheid tussen kwesties die wel en niet voor politieke consensusvorming vatbaar zijn. Rawls onderscheidt de publieke en de private sfeer. Alle kwesties van moraalfilosofische aard waarrond geen ‘overlappende consensus” mogelijk is via een gedeelde opvatting over gerechtigheid, waar dus het waardenpluralisme onoverbrugbaar blijkt, behoren tot de private sfeer. Habermas brengt een gelijkaardig onderscheid aan tussen ethische en morele kwesties. Enkel op deze laatste kunnen strikte procedures worden toegepast en onpartijdigheid bereikt worden die uitmonden in universele principes.
De democratische paradox
Rawls en Habermas benadrukken een noodzakelijk, conceptueel verband tussen vrijheid en gelijkheid. Voor Habermas, bijvoorbeeld, zijn fundamentele rechten en volkssoevereiniteit twee oorspronkelijke elementen van een levendige democratie die op gelijke voet staan: volkssoevereiniteit dient om individuele rechten te beschermen en deze leveren de noodzakelijke voorwaarden voor de uitoefening van volkssoevereiniteit (Dp, 85). Mouffe ziet de relatie tussen vrijheid en gelijkheid anders. Voor haar is het verband niet noodzakelijk, maar contingent en historisch. Vrijheid en gelijkheid behoren tot verschillende tradities, het zijn twee verschillende logica’s. Tussen beide bestaat een spanning die door geen rationele consensus te overbruggen valt. Voor Mouffe is conflict namelijk het bepalende kenmerk van het politieke omwille van het feit dat elke soort groepsvorming inherent gepaard gaat met antagonisme. Een groep dient zich af te zetten tegen haar omgeving om identiteit te verwerven.
Het wekt daarom geen verwondering dat Mouffe aanknoopt bij de Duitse rechtsgeleerde Carl Schmitt: “Op het terrein van collectieve identificaties, waar de vorming van een wij in onderscheid tot een zij in het geding is, bestaat altijd de mogelijkheid dat deze wij/zij relatie omslaat in een relatie van het vriend/vijand type. Met andere woorden, deze relatie kan altijd politiek worden in de betekenis die Schmitt daaraan gaf” (Rp, 3). Maar voor Mouffe is het doel, in tegenstelling tot Schmitt, om te komen tot een vorm van gemeenschap die het verschil niet onderdrukt, en waarbinnen gelijkheid zich verder uitbreidt zonder vrijheid in het gedrang te brengen. Daarom vat ze de relatie tussen liberalisme en democratie, tussen vrijheid en gelijkheid, niet op als een contradictie – zoals bij Schmitt, die stelt dat liberalisme en democratie elkaar niet verdragen – maar als een paradox. Enerzijds kunnen, in naam van de vrijheid, grenzen gesteld worden aan de volkssoevereiniteit. Immers, het democratische concept van gelijkheid is, zoals Schmitt reeds bedacht, substantieel. Het komt in de praktische vorming van een volksgemeenschap tot stand. Maar hiermee creëert democratische gelijkheid relaties van insluiting en uitsluiting. Gelijkheid bestaat voor een afgebakende groep, terwijl andere groepen hiervan uitgesloten zijn. Het liberale vertoog houdt democratische contestatie levendig door zich voortdurend in te laten met de gecreëerde insluitings- en uitsluitingsrelaties die onvermijdelijk ontstaan bij de politieke vorming van de notie van een volk. Anderzijds is voor het liberalisme, met zijn moreel discours gecentreerd op het individu, gelijkheid een abstract gegeven. Liberale gelijkheid refereert naar een niet gesitueerde, morele gemeenschap die alle individuen omvat. Alleen in de democratische praktijk wordt de daadwerkelijke uitoefening van mensenrechten mogelijk. Samengevat: liberale vrijheden contesteren de aanspraken van de democratie, terwijl tegelijk het uitoefenen van die vrijheden pas werkelijk/mogelijk wordt binnen het kader van de democratie. De paradox bestaat er dan in dat de liberale vrijheden, die de mogelijkheidsvoorwaarde zijn voor een pluralistische democratie, tegelijk een perfecte realisatie van die democratie onmogelijk maken.
Agonistische democratie
Mouffe’s agonistisch model van democratie moet het onoverbrugbaar antagonisme, dat het politieke kenmerkt, beheersbaar houden. Mouffe deelt de bekommernis van Rawls en Habermas voor het promoten van een meer democratische politiek, maar is het oneens met hun antwoorden. Ze gelooft niet dat er ook maar één domein af te bakenen valt waarin het waardenpluralisme geen rol zou spelen en waarin een consensus zonder uitsluiting zou kunnen worden bereikt. Mouffe stelt vast dat in realiteit onze liberale democratische instellingen niet gevestigd zijn op vormen van rationele individuele instemming, collectieve contestatie is een constante doorheen de geschiedenis van democratische samenlevingen. Dit impliceert bijgevolg dat politiek niet het neutrale terrein is waar – met de veronderstelling immuun te zijn voor het waardenpluralisme – rationele, algemene geldende oplossingen kunnen worden bekomen.
Op welke gronden kan volgens Mouffe een stabiele, democratische orde dan wel worden bereikt? Voor Mouffe weten de rationalistische democratiemodellen geen weg met de historische rol van de passies en affecten van contesterende groepen, die steeds democratische waarden hebben ingevuld. En kan het ook geen concept van macht ontwerpen, hoewel macht de praktijken van een democratische politiek heeft vormgegeven. Democratische legitimiteit kan dus niet gebaseerd zijn op uitsluitend het idee van individuele rationaliteit (Dp, 95). Volgens Mouffe komt het er niet op aan passies te neutraliseren, maar deze te mobiliseren voor democratische doeleinden. Mensen stemmen, aldus Mouffe niet zozeer in met de democratie omdat die de waarheid zou belichamen of universele geldigheid zou bezitten, maar omwille van een gecultiveerde ingesteldheid. Democratie is geen kwestie van instemming, maar van praktijk. Het komt er dus niet op aan Schumpeters rationalisme te vervangen door dat van Rawls of Habermas, maar er moet eerder ingezet worden op de creatie van instellingen die de identificatie met democratische waarden bij burgers verhogen. Democratische praktijken vertonen onophoudelijk antagonistische machtsverhoudingen, en rationalistische modellen kennen net macht geen rol toe. Zo speelt de deliberatie van Habermas zich af in een “machtsvrije ruimte”. Maar elke welbepaalde beslissing – en hier werd Mouffe opnieuw geïnspireerd door Schmitt – sluit andere mogelijke beslissingen uit. De kwestie van macht mag niet worden genegeerd omwille van haar connotaties, maar moet net worden gekanaliseerd in overeenstemming met democratische waarden en normen. De opdracht van de politiek moet niet bestaan uit een streven naar een vermeende want illusoire consensus, maar naar een institutioneel kader dat het onoverbrugbare antagonisme, eigen aan het pluralisme in een moderne samenleving, werkbaar houdt. Dit streven noemt Mouffe agonistisch pluralisme. Daarin verwordt het zij uit de politieke wij/zij tegenstelling, op basis van een respect voor spelregels, niet tot een vijand die men moet vernietigen, maar tot een tegenstander wier rechten op een andere invulling van “het goede leven” als legitiem moet worden erkend. Dat vormt de kern van liberaal democratische tolerantie.
Bij wijze van kritische noot kan men zich afvragen of Mouffe inderdaad zoveel afstand neemt van Rawls en Habermas als zijzelf beweert. Mouffe’s agonistische democratie beweegt zich niet alleen binnen het kader van de rechtsstaat, het parlement blijft ook voor haar de symbolische ruimte met – verwijzend naar nobelprijswinnaar literatuur Elias Canneti in zijn Massa en macht – de psychologische structuur van een leger dat strijdt zonder doden te maken (Rp, 5). Het sluitstuk van haar constructie, de eis om de politieke opponent niet als vijand maar als tegenstrever te beschouwen, is, met andere woorden, niet ingegeven door passie maar door rede.
Hegemoniale politiek
De spanning tussen vrijheid en gelijkheid valt voor Mouffe niet te verzoenen, maar slechts op een contingente, hegemoniale manier te stabiliseren. Volgens haar moet de politiek ruimte laten voor conflictuele consensus: men kan het eens zijn over de principes van vrijheid en gelijkheid – de ethisch-politieke kernwaarden van de pluralistische democratie – maar het oneens blijven over de invulling. Daarover precies gaat de politieke strijd. En deze strijd kent geen einde, omdat een eenmaal genomen beslissing steeds opnieuw kan worden gecontesteerd. Deze permanente contestatie vormt het wezen van de democratie, en wel omdat wat als consensus verschijnt “bestaat als een tijdelijk resultaat van een voorlopige hegemonie, een stabilisering van macht die altijd een vorm van uitsluiting in zich draagt” (Dp, 104). Hegemoniale politiek houdt een voortdurend proces in van onderhandelen van de spanning tussen vrijheid en gelijkheid. De uitkomst van deze onderhandelingen vestigt nu eens de hegemonie van het ene principe en dan weer de hegemonie van het andere in een concrete historische configuratie. Van hegemoniale transformatie is sprake wanneer, in de woorden van Gramsci, zich een nieuw historisch blok vormt, dat steunt op een alternatieve interactie tussen de ethisch politieke principes van vrijheid en gelijkheid.
Met dit alles plaatst Mouffe zich niet buiten de funderende principes van de liberaal-democratische traditie, maar wil ze net die traditie radicaliseren. Mouffe omschrijft deze visie met de termen “radicaal reformisme” en “liberaal socialisme”. Hiermee zet ze zich af tegen zowel het sociaal liberalisme van de sociaaldemocratie die én de liberaal democratische basisprincipes én de vigerende neoliberale hegemonie aanvaardt, als tegen de revolutionaire politiek van leninistische en anarchistische strekkingen, die niet alleen het neoliberalisme verwerpen, maar ook de liberale democratie en haar staatsstructuren. Waar voor de sociaaldemocratie de staat een neutrale, bemiddelende instantie is, is deze voor Mouffe een verdichting van krachtsverhoudingen en een terrein van strijd. Ook in haar pleidooi voor een links populisme, waarmee ze de hoop vertolkt op de vorming van een nieuw historisch blok, neemt Mouffe deze positie in.
Naar een linkspopulistische strategie
Rond de eeuwwisseling uitte Mouffe haar bezorgdheid over de strategie van de linkerzijde om zich te schikken naar de hegemonie van het neoliberalisme. Met hun ‘Derde Weg’ positioneerden Europese sociaaldemocratische partijen zich niet links of rechts, maar in het ‘radicale midden’, ver weg van het conflictmodel. Het verzaken aan de links-rechts tegenstelling negeert het inherent antagonistisch karakter van sociale relaties, waardoor het tevens niet kan vatten wat de specificiteit van het politieke inhoudt. In deze toestand van neoliberale ‘postpolitieke’ consensus verliezen mensen hun belangstelling voor de democratie, en bij gebrek aan alternatieven zoeken ze hun heil in het populisme. De bundel On the Political uit 2005 bevat dan ook een hernieuwd pleidooi voor het benadrukken van de links-rechtstegenstelling, in een poging om sociaaldemocratische partijen uit hun lethargie wakker te schudden en de vorming van een collectieve wil rond een nieuw hegemoniaal project te bespoedigen.
Vandaag moet Mouffe constateren dat beide verwachtingen niet bewaarheid werden. Maar ze observeerde ook hoe de financiële crisis van 2008 de neoliberale orde op haar grondvesten deed daveren. Anti-establishment bewegingen van rechtse en linkse strekking betwistten haar hegemonie. Inspiratie puttend uit On Populist Reason, een studie van Ernesto Laclau uit 2005, onderkent Mouffe tijdens de financiële crisis een “populistisch moment” (Flp,11). Dat moment weerspiegelt het verzet tegen de neoliberale politieke en economische transformaties die een veelheid aan maatschappelijke eisen onbeantwoord laten. Mouffe concludeert hierbij dat het er niet langer op aan komt te focussen op de traditionele links-rechts tegenstelling, en haalt hiervoor drie argumenten aan. Veel vormen van verzet en eisen tot verandering zijn niet te herleiden tot klassenverhoudingen. Verder zijn ook sommige rechtspopulistische eisen democratisch van inslag. Tenslotte blijft het begrip democratie als betekenaar een sterk mobiliserende kracht behouden door zijn centrale rol in de politieke verbeelding (Flp, 41).
De strijd dient zich daarom voortaan te fixeren op de tegenstelling tussen het volk en de oligarchie. Linkspopulisme wordt dan de adequate strategie om de ethisch politieke principes van vrijheid en gelijkheid te realiseren. Het inschuiven van de linkspopulistische strategie in de democratische traditie beschouwt zij dan ook als een beslissende stap om emancipatorische verandering teweeg te brengen. Het linkspopulisme wordt een ideologisch project om een collectieve wil te creëren, zeg maar de constructie van een volk, rond een veelheid van eisen met het oog op een radicalisering van de democratie.
Politieke bewegingen ter linkerzijde met populistische inslag – zoals Syriza, Podemos en La France Insoumise – hebben bij Mouffe (en Laclau) hun inspiratie gehaald. Vanuit links kwam er echter ook kritiek op de strategie van dit linkspopulisme. De Franse socioloog Eric Fassin, in zijn werk Populisme: le grand ressentiment, onderzocht kort na de Brexit en de overwinning van Trump in 2016 deze strategie op haar praktisch nut. Voor Fassin is het rechtspopulisme niet slechts uitdrukking van verzet tegen het neoliberalisme. Thatcher bewees dat een populistische strategie de populariteit van het neoliberalisme kon verhogen. Rechtspopulisten voeren vooral een cultureel-identitaire strijd. Trumps kiezers namen diens afkeer van de elite niet serieus, maar zijn xenofobe uitspraken namen ze wel naar de letter. Fassin is het eens met Mouffe dat het geflirt met het neoliberalisme de sociaaldemocratie enorme electorale schade heeft toegebracht, maar om andere redenen dan men doorgaans aanneemt. Men verliest uit het oog dat kiezers zich ook massaal onthouden. Het zijn bovendien niet linkse, maar vooral rechtse en ideologisch niet gebonden arbeiders die in Frankrijk de overstap maakten naar het Front National (nu Rassemblement National). Naast deze “verliezers van de globalisatie” stemmen ook meer gegoede klassen rechtspopulistisch. In tegenstelling tot linkspopulisten, die vanuit rechtvaardigheidsgevoelens naar boven schoppen, schoppen rechtspopulisten naar boven én beneden. Zij worden bewogen door ressentiment en rancune als gevolg van reële of vermeende sociale declassering door de elites en de undeserving poor die hen in de pikorde voorbijsteken – en verbijsterend hebben bepaalde sociaaldemocraten de rechtspopulistische notie van de undeserving poor omarmd als ideologische hoeksteen. Er zijn dus fundamenteel verschillende affecten in het geding. Dat maakt dat links- en rechtspopulisme niet functioneren als communicerende vaten. Winst voor de een leidt niet noodzakelijk tot verlies voor de ander. Daaruit besluit Fassin dat een linkse strategie zich beter richt op het potentieel van kiezers die zich onthouden, en daarmee dus aantonen dat ze niet bezwijken voor de lokroep van het fascisme. Daarom is er voor hem meer nood aan een goed links programma dan aan de constructie van de notie van een volk.
Geciteerde werken van Chantal Mouffe
- Hegemony and Socialist Strategy. Towards a Radical Democratic Politics (met Ernesto Laclau). Verso, 1985 (Hss).
- The Return of the Political. Verso, 1993 (Rp).
- The Democratic Paradox. Verso, 2000 (Dp).
- On the Political. Verso, 2005 (Op).
- For a Left Populism. Verso, 2018 (Flp).