18 nov 2025

Het accelerationisme en Lyotard. Sneller! Wilder! Onontkoombaar?

“The left must overcome its fear of technological change and instead embrace and repurpose it for emancipatory ends.”

Bovenstaand citaat van Nick Srnicek en Alex Williams uit hun werk Inventing the Future (2015) illustreert de poging van een bepaalde linkerzijde om het accelerationisme niet alleen te bekritiseren, maar ook strategisch te benutten. Accelerationisme is een filosofische en politieke stroming die stelt dat technologische, economische en sociale versnelling – hoe chaotisch of problematisch ook – onvermijdelijk leidt tot de ineenstorting van bestaande systemen en de weg vrijmaakt voor een radicale herstructurering van de samenleving. Geworteld in postmoderne theorieën en politieke economie, heeft deze beweging de afgelopen decennia aan populariteit gewonnen, vooral binnen academische en technologische kringen. De kern van het accelerationisme is simpel: verandering moet sneller, zelfs als dat chaos of destructie veroorzaakt, omdat het huidige systeem niet meer opgewassen is tegen de uitdagingen van de toekomst.

Anna Frolikova studeerde aan de Univerzity Karlovy (Praag) en specialiseerde zich in de naoorlogse continentale filosofie.

De geschiedenis van het concept

De wortels van het accelerationisme gaan terug tot Karl Marx en Friedrich Engels. In Het Communistisch Manifest (1848) beschreven zij hoe het kapitalisme zichzelf voortdurend vernieuwt en versnelt. Marx zag hoe dit systeem immense productiekrachten losliet en technologische vooruitgang aanwakkerde. Tegelijkertijd geloofde hij dat deze voortdurende versnelling uiteindelijk de interne tegenstellingen van het kapitalisme zou blootleggen, wat zou leiden tot revolutionaire veranderingen. Zijn idee van ‘de destructieve kracht van het kapitaal’ kan worden gezien als een vroege accelerationistische gedachte. Marx stelde dat het kapitalisme, door zijn eigen dynamiek van groei en versnelling, onvermijdelijk op een breekpunt zou afstevenen. Dit idee blijft tot op de dag van vandaag een rode draad in accelerationistische theorieën. Aan het begin van de twintigste eeuw kreeg het accelerationistisch denken een nieuwe vorm binnen het Italiaanse futurisme. Deze beweging, onder leiding van Filippo Tommaso Marinetti, omarmde snelheid, technologie en moderniteit op radicale wijze. Futuristen verwierpen het verleden en vierden de brute kracht van industriële vooruitgang. Later, in de jaren 1940 en 1950, bracht de opkomst van de cybernetica nieuwe ideeën over technologische versnelling. Denkers zoals Norbert Wiener onderzochten hoe automatisering en computationele processen de maatschappij konden transformeren. Hoewel cybernetica niet expliciet accelerationistisch was, legde het de basis voor latere techno-accelerationistische bewegingen die zich richtten op de versmelting van technologie en sociale structuren.

In Anti-Oedipus (1972) introduceren Gilles Deleuze en Félix Guattari het idee dat kapitalisme een inherent schizofreen systeem is, dat zowel onderdrukt als bevrijdt. Ze benaderen versnelling (acceleration) niet in de latere, expliciet politieke zin van het accelerationisme, maar als een proces waarin het kapitalisme zichzelf ontregelt en tegelijkertijd steeds nieuwe manieren vindt om zichzelf te reorganiseren. Hun analyse is gebaseerd op het idee van ‘desiring-machines’ en ‘deterritorialisatie’. Het kapitalisme breekt continu oude structuren af (deterritorialisatie) om nieuwe structuren te creëren (reterritorialisatie), waardoor het zichzelf in stand houdt. Dit betekent dat kapitalisme niet zomaar instort door zijn eigen snelheid, maar juist flexibel en zelfaanpassend is. Sommige latere denkers, zoals de vroege accelerationisten Nick Land en later ook links-accelerationisten, hebben deze gedachte opgepikt en verder ontwikkeld. Maar voor Deleuze en Guattari was hun concept van versnelling niet per se een oproep om het kapitalisme nog verder onder stroom te zetten. Ze waarschuwden juist dat ongebreidelde deterritorialisatie chaotisch en destructief kan zijn, tenzij er nieuwe collectieve en creatieve manieren worden gevonden om ermee om te gaan.

De sleutel tot het begrijpen van het huidig idee van accelerationisme valt te vinden in de overtuiging dat de opmars van technologie en globalisering een onomkeerbaar proces is, dat, als het in zijn eigen logica wordt uitvergroot, zal leiden tot de vernietiging van de gevestigde orde. In de jaren 1990, met de opkomst van de digitale technologie en globalisering, werd het accelerationisme herontdekt door denkers zoals Nick Land, Sadie Plant en de Cybernetic Culture Research Unit (CCRU) in het Verenigd Koninkrijk.* Zij zagen in de technologische ontwikkelingen van het moment een manier om de verhoudingen van macht en controle die de samenleving beheersten, in te dammen en uit te dagen.

Naast het eerder vermelde Anti-Oedipus was er nog een ander boek dat aan de basis lag van de CCRU, namelijk Économie libidinale (1974) van Jean-François Lyotard. Hoewel hij vooral bekend staat om zijn werk over postmodernisme en zijn analyse van sociale en culturele veranderingen in de late twintigste eeuw, verkent hij in dit minder bekende werk een ander terrein. Hierin brengt hij psychoanalyse, economie en politiek samen om te onderzoeken hoe  verlangens en emoties een rol spelen binnen kapitalistische samenlevingen. In dit boek richt Lyotard zich op de verschuivingen in het denken over verlangens en de manier waarop die verlangens niet enkel als individuele, psychologische processen kunnen worden begrepen, maar ook als sociaal-geconditioneerde fenomenen die gestuurd worden door economische structuren. De libidinale economie probeert te begrijpen hoe verlangens, emoties en subjectieve toestanden op een abstract niveau worden georganiseerd door de maatschappelijke en politieke systemen waarin ze zich manifesteren. Dit idee maakt gebruik van concepten uit de psychoanalyse van Freud en de theorieën van de Franse filosoof Georges Bataille, maar het verschuift de nadruk naar de werking van verlangen binnen de sociale en economische domeinen van het leven.

Het begrip ‘libido’ binnen de context van Lyotard

Het is essentieel om eerst te kijken naar het begrip ‘libido’ om te begrijpen wat Lyotard bedoelt met libidinale economie. In de psychoanalytische traditie, vooral bij Sigmund Freud, verwijst libido naar de energie van het seksuele verlangen, die wordt opgevat als de drijvende kracht achter menselijke motivatie en handelingen. In Lyotards werk wordt het begrip libido echter breder gedefinieerd dan alleen seksuele begeerte; het wordt gezien als de fundamentele kracht achter alle menselijke verlangens, die niet alleen betrekking hebben op lichamelijke verlangens, maar ook op sociale, culturele en politieke verlangens. In dit opzicht fungeert het libido als een soort ‘economische’ kracht die continu wordt verplaatst, omgeleid en geherstructureerd binnen verschillende sociale systemen. Het libido kan niet eenvoudigweg worden gezien als een persoonlijke, interne kracht, maar is altijd verbonden met de sociale en culturele context waarbinnen het zich manifesteert. In plaats van een puur biologische of psychologische kracht, beschouwt Lyotard het libido als iets dat ingebed is in economische en politieke structuren die invloed uitoefenen op hoe verlangens zich ontwikkelen en worden gemanipuleerd.

De relatie tussen verlangen, jouissance en economische structuren

In Économie libidinale stelt Lyotard dat verlangens niet zomaar natuurlijk of spontaan ontstaan, maar dat ze gevormd worden door de manier waarop de samenleving en de economie functioneren. Hij betoogt dat verlangens binnen het kapitalisme worden aangewakkerd en geconditioneerd door de economische krachten die het productie- en consumptieproces aandrijven. In een kapitalistische samenleving, waar waarde wordt gehecht aan productie en consumptie, worden verlangens voortdurend gemobiliseerd om de circulatie van goederen en kapitaal te ondersteunen. Lyotard stelt dat het verlangen naar bezit, macht en status binnen kapitalistische samenlevingen niet slechts persoonlijke voorkeuren zijn, maar dat ze actief worden gecultiveerd door ideologische systemen die de samenleving beheersen. Consumentisme en de voortdurende vraag naar ‘meer’ (materialistisch of immaterieel) zouden in dit opzicht een manifestatie zijn van deze libidinale krachten. De economische structuren die het kapitalisme aandrijven, dragen bij aan de structurering van verlangens op een manier die individuele subjecten zowel creëert als controleert.

Een belangrijk concept dat Lyotard in zijn libidinale economie introduceert is ‘jouissance’, een term die oorspronkelijk uit de psychoanalyse komt en vaak wordt vertaald als ‘genot’ of ‘overvloedig plezier’. Voor Lyotard heeft jouissance een dubbele betekenis: het is zowel een bevrediging die aan de verlangens wordt gegeven, als een moment van verstoring van de orde van verlangens. In de libidinale economie zou jouissance kunnen worden gezien als de manier waarop het kapitalistische systeem niet alleen verlangens creëert, maar ook probeert deze te beheersen en te controleren door beloningen (consumptiegoederen, status, etc.) te geven. Jouissance is dus niet slechts een staat van plezier, maar ook een ervaring van exces en overdaad, die zowel bevrediging als ontregeling van het verlangen betekent. Het idee van jouissance is dus nauw verbonden met de manier waarop verlangens worden opgeslokt door het kapitalistische systeem, en hoe het systeem probeert deze verlangens te kanaliseren, maar tegelijkertijd ook een excessieve en destructieve kracht in stand houdt die moeilijk volledig te beheersen valt.

Lyotards libidinale economie is een razendsnelle dissectie van de manier waarop kapitalistische structuren het verlangen weet te kapen. Verlangen. Zijn theorie komt au fond neer op een voortdurende spanning binnen onze kapitalistische leefwereld: aan de ene kant het rauwe, onbeperkte verlangen naar genot (jouissance), aan de andere kant de sociale systemen die datzelfde verlangen kneden, kanaliseren en inperken. Het kapitalisme wakkert onze verlangens aan – sneller, meer, beter! – maar beperkt op hetzelfde moment ons psychische huishouding. Wat je wilt, waar je naar hunkert, wordt volledig in banen geleid: consumeer, produceer, herhaal.

Een bijkomend fascinerend idee binnen Lyotards denken is de rol van het subjunctief. In de psychoanalyse is verlangen altijd gericht op iets of iemand, een object buiten onszelf. Lyotard maakt het complexer: verlangens hoeven niet tastbaar of concreet te zijn. Soms verlangen we naar het vage, het ongrijpbare, het idee van iets dat er misschien nooit zal zijn. Verlangen is vloeibaar, chaotisch en altijd in beweging – maar nooit helemaal vrij.

Het politieke aspect van libidinale economie

Lyotard ’s libidinale economie is ook politiek van aard. Hij verbindt verlangens met de machtsmechanismen van de samenleving en laat zien hoe verlangens niet vrij zijn, maar onderhevig zijn aan externe krachten die ze vormen en controleren. Dit impliceert dat verlangens en de economie die deze verlangens structureert, niet enkel een privéaangelegenheid zijn, maar politieke en maatschappelijke dimensies bezitten. In dit verband benadrukt Lyotard dat de bevrediging van verlangens vaak gepaard gaat met de onderdrukking van andere verlangens. Het kapitalisme, als dominant sociaal en economisch systeem, creëert en bevredigt bepaalde verlangens, maar verwerpt tegelijkertijd andere verlangens die niet in lijn staan met de productie en consumptie van goederen. Het idee van bevrediging is in die zin nooit volledig, en zal getemperd worden door de structurele beperkingen die het systeem zelf oplegt.

Lyotard verzet zich in zijn analyse tegen de marxistische notie dat economie primair draait om onderdrukking en klassenstrijd. Hij stelt dat het kapitalisme niet alleen wordt voortgestuwd door uitbuiting, maar dat dit systeem ook verlangens weet te kanaliseren en stimuleren – mensen genieten effectief van hun consumptie en de economische versnelling die ermee gepaard gaat. Dit maakt het idee van een radicale revolutie complexer en moeilijker, want het proletariaat is niet louter slachtoffer, maar ook deelnemer in dit systeem van verlangen. Lyotards omschrijving van de ‘libidinale band’ tussen arbeid en dit verlangensysteem maakt dat het kapitalisme niet moet beschouwd worden als een machine die moet worden gestopt, maar als een energieveld waarbinnen verlangens voortdurend worden herverdeeld. Dit sluit deels aan bij het latere accelerationistische denken: in plaats van verzet tegen het systeem, kan het blootleggen en versnellen van deze dynamiek nieuwe politieke mogelijkheden creëren. Politiek wordt bij Lyotard niet meer bepaald door vaste sociale klassen of ideologische posities, maar door fluïde verlangens. Dit maakt elke vorm van politieke organisatie instabiel en veranderlijk – een thema dat terugkomt in hedendaags postmodern denken.

De kritiek 

Een veelgehoorde kritiek op Lyotard is dat zijn pleidooi voor een ongebreidelde libidinale economie leidt tot een gevaarlijke afstand van ethische en politieke verantwoordelijkheid over haar sociale effecten. Critici verwijten hem dat zijn relativisme elke vorm van politieke actie uiteindelijk verlamt, omdat hij universele principes zoals rechtvaardigheid en emancipatie afwijst. Denkers zoals Slavoj Žižek wijzen erop dat een puur libidinale economie, zonder morele of politieke beperkingen, kan uitmonden in een nihilistische vorm van kapitalisme of zelfs de rechtvaardiging van ongelijkheid en exploitatie. Hoewel Lyotard zichzelf presenteert als een vernieuwende denker, menen zijn tegenstanders dat hij in werkelijkheid de deur opent naar een gevaarlijke vorm van irrationalisme. Zijn theorie verzandt in een chaotische en onsamenhangende visie over de sociale werkelijkheid omwille van zijn afwijzing van noties zoals klassenstrijd of de Freudiaanse onderdrukking van verlangen. Volgens Jürgen Habermas maakt dit zijn werk niet alleen conceptueel moeilijk toegankelijk, maar ook nauwelijks bruikbaar voor diepere analyses van concrete politieke evoluties. Een ander belangrijk kritiekpunt is dat Lyotard de realiteit van economische uitbuiting en machtsdynamiek teveel esthetiseert. Zijn focus op de speelse, nomadische stroom van verlangen laat volgens critici weinig ruimte voor een concrete analyse van neoliberale exploitatie en onderdrukking. Terwijl Lyotard gevestigde sociale structuren probeert te deconstrueren, lijkt hij geen werkbaar alternatief te bieden voor de problemen die hij aankaart.

Nu, de linkse kritiek op het accelerationisme draait vaak om de angst dat het enkel de neoliberale logica in de kaart speelt: een proces waarbij technologie en kapitalisme onstuitbaar voortdonderen, met als enige resultaat verdere uitbuiting en ecologische catastrofe. Linkse denkers zoals Mark Fisher en Nick Srnicek hebben gewaarschuwd voor de gevaren van een ongeremde versnelling, en benadrukken de noodzaak van politieke controle over economische transformaties en het ontwikkelen van een alternatieve visie op vooruitgang. Maar hier kan een paradox worden waargenomen: terwijl veel linkse bewegingen streven naar radicale systeemverandering, schuwen ze de snelheid waarmee die verandering kan plaatsvinden. De angst voor het onbekende, voor de instabiliteit die acceleratie met zich meebrengt, maakt dat ze vaak teruggrijpen naar gematigde of conservatieve strategieën – ironisch genoeg precies het tegenovergestelde van hun revolutionaire retoriek. Toch bestaan er ook linkse denkers die het accelerationisme niet zomaar afwijzen, maar proberen te herdefiniëren. Zij stellen dat technologische vooruitgang en economische verandering juist kunnen worden ingezet voor progressieve doeleinden. Srnicek en Alex Williams pleiten in hun werk Inventing the Future voor een vorm van links accelerationisme, waarin automatisering, kunstmatige intelligentie en universeel basisinkomen leiden tot een post-kapitalistische samenleving. Dit zou een radicale breuk met het verleden betekenen, niet door achteruit te kijken, maar door de toekomst juist sneller naar ons toe te trekken. In zijn werk Fully Automated Luxury Communism: A Manifesto (2018) schetst Aaron Bastani een toekomst waarin technologische vooruitgang – met name automatisering, kunstmatige intelligentie en hernieuwbare energie – kan leiden tot een samenleving zonder schaarste. Volgens Bastani is het kapitalisme, gedreven door winst en ongelijkheid, niet in staat om deze veranderingen op een rechtvaardige manier te beheren. Daarom pleit hij voor een nieuw economisch systeem: volledig geautomatiseerd luxueus communisme.

Bij de publicatie van Économie libidinale, bijna vijftig jaar geleden, veroorzaakte het boek flink wat opschudding — zóveel zelfs dat Lyotard er later afstand van nam. Toch blijft het een invloedrijk werk, en de laatste jaren is de belangstelling ervoor alleen maar gegroeid. De vraag resteert of het links accelerationisme niet te naïef is. Is het echt mogelijk om de krachten van het kapitalisme te gebruiken zonder erdoor opgeslokt te worden? Of is elke versnelling uiteindelijk een versterking van de bestaande machtsstructuren? Misschien is de betere vraag: kan links de versnelling controleren? Want als links blijft aarzelen, zal het kapitalisme die taak met alle liefde op zich nemen – en dan is het maar de vraag waar we eindigen.



*De Cybernetic Culture Research Unit (CCRU) was “een diverse groep denkers die experimenteerden met conceptuele productie door een breed scala aan bronnen samen te voegen: futurisme, techno-wetenschap, filosofie, mystiek, numerologie, complexiteitstheorie en sciencefiction, onder andere.” Opgericht door Sadie Plant en Nick Land aan de afdeling Filosofie van de Universiteit van Warwick in Coventry in 1995, omvatte de groep ook Matthew Fuller, Steve Goodman (Kode9), Kodwo Eshun, de briljante maar veel te vroeg gestorven Mark Fisher, Orphan Drift en anderen. De CCRU organiseerde verschillende evenementen en conferenties, waaronder Virtual Futures (1996), Swarmachines, Afro-Futures (1996) en Virotechnics (herfst 1997). Daarnaast publiceerde de groep het tijdschrift Collapse en de pamfletreeks Abstract Culture.