9 nov 2020

Johan Depoortere – Blankenberge

In augustus werd de nieuwscyclus in de gevestigde media dagenlang beheerst door een incident aan de kust. In Blankenberge was een groep jongeren met elkaar en met andere strandgasten slaags geraakt. Die jongeren kregen een vast epitheton opgeplakt, “Brussels en Franstalig,” en dat waren eigenlijk codewoorden voor “vreemd en/of gekleurd.” Enkele weken eerder schopten Nederlandse jongeren keet in Knokke, en hielpen daarbij een hotelkamer in de vernieling, maar dat incident kreeg aanzienlijk minder media-aandacht. Bij het incident in Blankenberge vlogen enkele parasols door de lucht, strandstoelen werden als projectiel gebruikt, maar er vielen geen doden en er vloeiden geen sloten bloed – hooguit druppels door schrammen. Eén politieman raakte naar verluid gewond.

Toch werden de gebeurtenissen in de Vlaamse media nagenoeg als een oorlogssituatie voorgesteld. “Blankenberge” was dagen na mekaar minutenlang stof voor het hoofdonderwerp in het Journaal. Dagtoeristen werd toegang tot de kust ontzegd, de nationale spoorwegmaatschappij schrapte treinen, automobilisten op weg naar het strand moesten rechtsomkeert maken, alcohol wordt op het strand verboden, behalve dan voor hen die zich een stoel in een van de talrijke privé-strandbars kunnen veroorloven. Burgemeesters en gouverneurs kwamen in crisisvergaderingen bijeen: het land leek in gevaar. Etnisch profileren door de politie werd doodgewoon. Een storm van protest tegen deze stille aanvaarding van institutioneel racisme? Geen sprake van, integendeel. De veel geciteerde Brusselse opiniemaker en voormalig groen politicus Luckas Vander Taelen had meteen zijn recept klaar: “strikt en langdurig schaduwen van al wie betrokken was” bij de feiten. Hoe dat juridisch voor mekaar moet worden gekregen en wie wie zal schaduwen, dat vertelde Vander Taelen er niet bij. Hoe noemen we ook weer zo een regime waar burgers “strikt en langdurig geschaduwd” worden?

De usual suspects aarzelden geen seconde om bij het gebeurde politiek garen te spinnen. Dat de neofascisten met bot racisme op de eerste rij stonden te schreeuwen om repressiemaatregelen hoeft niet te verbazen: het was Sinterklaas en kerst samen voor extreemrechts. De burgemeester van Middelkerke toeterde dat de “multicultuur” de kust had bereikt. In het parlement verklaarde de minister van Binnenlandse Zaken plechtig dat “deze kereltjes” niet de “de baas zijn” en het ook niet zullen worden. Over de “kereltjes” die écht veel kans maken de baas te worden –de elitejongens en -meisjes van de folterclub Reuzegom– had De Crem niets te vertellen.

Een voormalige Oostendse strandredder getuigt op Facebook hoe ook decennia geleden strandincidenten met baldadige jongeren uit Antwerpen of Kortrijk of van over de (taal) grens tot de risico’s van het vak hoorden. En zijn we de Britse toeristen vergeten, die niet zo heel lang geleden de Oostendse winkelstraten in een slagveld veranderden? Dat strand- en zwembadincidenten stilaan tot de traditie zijn gaan behoren, is uiteraard geen excuus om ze goed te praten of te tolereren. Daar pleit ook niemand voor, al zou je dat kunnen vermoeden als je sommige commentaren leest. Maar dat de gebeurtenissen aan de kust dit keer tot zo een tsunami aan reacties en verregaande ingrepen hebben geleid, is nieuw. Dat heeft wellicht te maken met het feit dat vrijwel iedereen met een smartphone beelden kan maken, die vervolgens op de zogenaamde “sociale” media worden verspreid, en op die manier ook hun weg vinden naar de traditionele communicatiekanalen – de openbare en de commerciële omroep en de schrijvende pers.

Dat fenomeen is niet vrij van gevaren. Al wie ooit professioneel met beelden is bezig geweest, weet hoe gemakkelijk die –vaak onbedoeld– te manipuleren zijn. Elk beeldverslag is gemaakt vanuit een bepaald standpunt. Van een professionele journalist kan worden verwacht dat hij of zij dat standpunt duidelijk maakt. Erkende journalisten en cameramannen zijn gebonden door de plichtenleer van hun beroep, en kunnen, indien ze die overtreden, ter verantwoording worden geroepen of gesanctioneerd.

Niets van dat alles als we het hebben over beelden op Facebook of Twitter of Youtube. De videoclips van het strandincident in Blankenberge zijn afkomstig van een anonieme smartphonegebruiker. Welke keuze heeft hij of zij gemaakt, vanuit welk standpunt zijn de beelden opgenomen, wat is weggelaten? Wat is er gebeurd net vóór de anonieme cameraman of -vrouw de opnameknop induwde en wat nadat het filmen is afgelopen? Niemand kan op deze vragen antwoorden. Als de gevestigde media dat soort beelden overnemen, waarschuwen ze daar soms voor, soms ook niet, voor zover ik weet ook niet in het geval van Blankenberge. Op Facebook verscheen ook een kort videofragment waarin te zien was hoe een oudere witte man een gekleurde jongen tegen de grond duwt. Was dat het begin van de vechtpartij? Ook het waarheidsgehalte van dat fragment is net als van de andere op geen enkele manier te controleren.

Maar er is meer aan de hand: de hysterische reacties op het strandincident tonen aan hoezeer de racistische en extreemrechtse reflex als een sluipend gif onze samenleving heeft aangetast. De rot zit dieper dan we geneigd zijn op te merken en toe te geven. De nauwelijks verholen racistische ondertoon in de berichtgeving, de openlijk racistische bagger op Facebook en Twitter: ze laten geen twijfel bestaan over wat er in de onderbuik van Vlaanderen woekert. In De Standaard legt Hilde Sabbe de vinger op de wond: we leven in “een institutioneel racistische maatschappij waarin men er maar niet in slaagt diversiteit binnen gemeenschappen te erkennen, en (die) in termen van eerste- en tweederangsburgers denkt.” De stem van Sabbe was die van de eenzaam roepende in een woestijn van massahysterie in de meeste media.

Het verschil tussen de aanpak van de strandincidenten en de dood van een jonge gekleurde student als gevolg van de folterpraktijken door een groep geprivilegieerden is oogverblindend. Een paar dagen na de vechtpartij in Blankenberge verschenen drie van de jongeren – “amokmakers” genoemd nog vóór ze veroordeeld zijn– al voor de rechter. Ze waren nog in strandkleding: in zwembroek en op teenslippers. Wat een contrast met de folteraars van de club Reuzegom, van wie de anonimiteit zo lang mogelijk zorgvuldig werd beschermd, en die een batterij dure advocaten in stelling kunnen brengen om hun proces zo lang mogelijk uit te stellen.

Nee, het fascisme is niet in opmars, zo ver zijn we gelukkig nog niet, maar het is niet overbodig af en toe te herinneren aan het verhaal van de kikker en het water dat langzaam op kooktemperatuur wordt gebracht.