21 jan 2020

Het literair salon

Jelle Versieren, Melissa Giardina, Vic De Raeymaeker

Mark Garrett Longaker, Rhetorical Style and Bourgeois Virtue: Capitalism and Civil Society in the British Enlightenment. University Park: The Pennsylvania State University Press, 2016. €12

Longaker geeft ons een mooi overzicht van wijzigende visies over hoe de ontluikende kapitalistische burgerij in Groot-Brittannië een nieuwe ethiek en esthetische smaak ontwikkelde om voldoende symbolisch en cultureel kapitaal te verwerven in een competitie met de dominante aristocratie. Longaker analyseert dus de bovenbouw van een samenleving in de wachtkamer van het kapitalisme. Hij concentreert zich voornamelijk op de retorische legitimaties van de burgerlijke economische belangen. Deze burgerij had haar eigen leger van denkers en filosofen – de organische intellectuelen. Longaker behandelt de geschriften van vier van deze Britse Verlichtingsdenkers: de empiristische en natuurrechterlijke filosoof John Locke, de econoom Adam Smith, de sociale commentator Herbert Spencer en de retoricus High Blair. Drie min of meer gekende namen samen met een nobele onbekende voor ons Europese continent. De eerste positieve zaak aan het werk is dat Longaker een goed gevoel heeft voor historische precisie. Longaker beweert terecht dat, in tegenstelling tot veel hedendaagse filosofen, dat John Locke geen denker was die het kapitalisme beschreef … voor het eenvoudige feit dat economisch-sociaal gezien Engeland in de zeventiende eeuw bezwaarlijk reeds een kapitalistische natie kon genoemd worden. “Toen John Locke schreef over kredietverlening of de noodzaak tot een klare en rationele manier van schrijven, dan beschouwde hij zichzelf niet als lid van de bourgeoisie, noch leefde hij in een markt-georiënteerde samenleving.” Een tweede correcte observatie is dat de civiele waarden van de Engelse Renaissance and vroege Verlichting radicaal verschillend waren van deze aan de directe vooravond van het kapitalisme. De oudere vormen van civiele waarden waren vooral gericht op het herwaarderen en ondervragen van de overlevering van de idealen uit de klassieke oudheid en Renaissance. De nieuwere vormen waren veel meer gericht op de individuele subjectiviteit van de burgerij. Hoe moest een burgerman zich als privaat figuur verhouden tot de publieke sfeer? Hoe moest zelfbewustzijn worden ontwikkeld tegenover een samenleving die plots in een commerciële stroomversnelling kwam? Publieke waarden werden meer en meer begrepen vanuit de notie van het private geweten. Adam Smith was hierbij dan een denker op de breuklijn van twee tijdperken. Enerzijds beschouwde hij de socialisering van mensen via gemeenschappelijke deugden als een verklaring voor de creatie van samenlevingen. Maar anderzijds had hij ook reeds oog voor de individualisering van motivaties en belangen van sociale actoren. Longaker stelt dan ook dat in de lange aanloop naar het kapitalisme een geleidelijke evolutie plaatsvond in de hoofden van de burgerij: een scheiding tussen het bestaan van burgerlijke deugden en de individuele ethische voorkeuren of esthetische smaken in de civiele sfeer. “Het belletrisme de klare stijl waren de belangrijkste preoccupaties van de Britse Verlichting en haar retorisch project. De bourgeoisie wilde dat taal het private geweten beschreef en verklaarde. De burgerlijke samenleving is gebouwd op de notie dat elk sprekend individu vrij zijn gedachten en gevoelens kan uiten … een klare stijl dient om op rationele en oprechte manier ideeën te communiceren tussen een verscheidenheid aan mensen. Het onafhankelijk denken is van groot belang. De Britse Verlichting was ook gefascineerd met de esthetische effecten in de prozastijl, een stijl die een hoop uitte om een moderne civiele samenleving te creëren.” Dit boek is tevens geschreven in een klare en open stijl.

Laurent de Sutter (red.), Althusser and Law. London: Routledge/Glasshouse book, 2013 (herdruk in 2019). €40

De Franstalige Brusselaar Laurent De Sutter, verbonden aan de Nederlandstalige VUB, is verbazingwekkend nog relatief onbekend voor ons taalgebied. Verbazend omdat hij in een sneltreintempo naam en faam heeft gemaakt in de internationale kringen van continentale filosofen. In het hippe underground-milieu van Brussel is hij de golden boy van gewaagde gedachten over nieuwe artistieke trends, pornografie en erotiek of ideologische fenomenen van ons laatkapitalisme. Hij heeft tevens boeiende zaken geschreven over Gilles Deleuze en Slavoj Zizek. Hij heeft op korte tijd een twintigtal boeken weten te schrijven; veelal diepgaand, met hier en daar teveel ongeduld om de gedachten werkelijk te laten rijpen. Misschien dat Lieven De Cauter nog het beste zijn profiel benadert. Met dit boek poogt de Sutter als redacteur een filosofisch overzicht te geven van de bijdragen van de Franse filosoof Louis Althussers over de concepten van wet en wettelijkheid. Een onderbelicht facet, wat misschien opnieuw verbazend is, want Althusser is wereldberoemd geworden met zijn notie van de “ideologische staatsapparaten”. De gevraagde auteurs starten dan ook vanuit het perspectief dat deze ideologische staatsapparaten ook een legale structuur bezitten. Een structuur die het subject onderwerpt aan de voorwaarden om te bestaan als een juridisch erkend individu. Het is een onderwerping, maar een onderwerping die ook gestoeld is op de juridische erkenning van bepaalde basisrechten binnen de contouren ideologische van een burgerlijke samenleving. De opheffing van deze rechten betekent een exclusie om deel te nemen aan de maatschappij, waardoor het rechteloze subject voorbij de onderwerping niet bepaald als een vrij mens kan worden aanzien. Binnen de burgerlijke wet wordt vrijheid beloofd wanneer de onderwerping wordt geaccepteerd. Buiten de wet bestaat willekeur zonder herwonnen vrijheid. Met andere woorden, de wet is steeds afhankelijk van machtsverhoudingen die buiten haar domein bestaan. Aldus is het legale component van de ideologische staatsapparaten misschien de meest kernachtige contradictorische waarheid van de burgerlijke ideologie:” De belangrijkste functie van de burgerlijke ideologie bestaat uit het verhinderen van het feit dat de ogenschijnlijke belofte van vrijheid wordt ontkracht, en dat door deze ontkrachting een waarheid aan het licht komt: de wet organiseert de samenleving via het onderliggend mechanisme van onderwerping.” Binnen de burgerlijke wet bestaat een belangrijke premisse: het legale subject wordt beschouwd als een rationeel individu die verondersteld wordt de wet te kennen. Erkenning van het legale bestaat is pas mogelijk wanneer het subject zichzelf definieert als rationeel. De wet heeft dus het recht om ook mensen als irrationeel te beschouwen, die dan vervolgens geen aanspraak meer kunnen doen op de vrijheid van individueel handelen. De wet veronderstelt dat rationaliteit een gegeven is dat klaar en ondubbelzinnig valt te definiëren. Meer nog, de wet gaat uit van het idee dat de betekenis die wij geven aan het concept “rationaliteit” niet onderhevig is aan maatschappelijke veranderingen. De wet als buiten-historisch gegeven, terwijl het net op ideologisch niveau moet maken dat de burgerlijke samenleving kan functioneren in een gegeven historisch kader. Het is dan ook Althusser die aantoonde dat de wet als sociale realiteit steeds wordt bepaald door machtsverhoudingen buiten haar veld. Dit boek is van een geniaal niveau, en kan elke lezer duizelingwekkende inzichten geven over de problematiek van de wet in onze samenleving.

Stephanie L. Mudge, Leftism Reinvented: Western Parties from Socialism to Neoliberalism. Cambridge Massachusetts: Harvard University Press, 2018. €40

Stephanie Mudge is een professor verbonden aan de prestigieuze universiteit van Berkeley. Dit is haar eerste boekwerk, en wat voor een. Dit boek zal ongetwijfeld een standaardreferentie worden binnen het onderzoek naar de geschiedenis van de sociaaldemocratie. Mudge beschrijft quasi 150 jaar sociaaldemocratie in de Westerse wereld. De centrale these is ondertussen gemeengoed: de sociaaldemocratische partijen hadden in de jaren 1990 afscheid genomen van hun eigen gedachtegoed, gestoeld op de socialisatie van de economie met behulp van staatstussenkomst, sociaal overleg en de aanwezigheid van sterke vakbonden. Zij omarmden ook de valse beloftes van het neoliberalisme, dat de markt presenteerde als een dynamische kracht die elk van ons meer rijkdom zou geven. Deze fatale ommekeer in haar partijprogramma zou de sociaaldemocratie leiden tot haar huidige electorale malaise. Haar “centrumverhaal” met het verwerpen van de klassentegenstellingen is niet langer populair in een samenleving die haar wonden likt na de financiële crisis van 2008. Mudge zoemt dan in op de relatie tussen partij en expert. In de jaren 1960 bestond er de Keynesiaanse economische expert die de partij informeerde hoe de economie te moeten managen, en deze expert vertegenwoordigde ook in tal van instellingen ook de boodschap van de sociaaldemocratische partij. Met andere woorden, de keynesiaanse expert was een hybride: deels binnen de partij, deels binnen de academische instellingen. Dit type van expert verdween met de komst van het neoliberalisme. Enerzijds geraakte de keynesiaanse boodschap in het defensief binnen de publieke sfeer. “Experten zonder expertise” begonnen de boventoon te voeren in de media, en de redacties gingen maar al te graag in op hun gladde en kinderlijk eenvoudige praatjes. Binnen de academische muren ontstond een talibanisering van de economische departementen: experten die hevig voorstander waren van gereguleerd kapitalisme werden verdrongen door een nieuwe generatie neoliberale economen – de econoom met een exclusieve kijk naar wat de internationale financiële markten doen. Zij hadden geen enkele affiniteit met de sociaaldemocratische partijen, maar toch kregen ze een voet tussen de deur om de partijtop het idee aan te praten de marktwerking te omarmen. Deze partijtop werd in tussentijd geparasiteerd door “communicatie-experten” en “spin doctors”, opnieuw mensen zonder enige band met de sociaaldemocratische familie, die politiek aanzagen als een markt van electorale consumenten. Deze twee soort van “experten zonder expertise” hebben grote schade aangericht aan de sociaaldemocratische partijen, vermits wetenschappelijke en kritische knowhow onherroepelijk verloren ging. Mudge stelt dat de enige weg voorwaarts voor de sociaaldemocratie is om opnieuw oncomplex links te worden op de economische as, weg van het treurig “moedige midden” verhaal. Ondertussen is het ook hoogtijd dat de ideologische pretenties van het professionele economische veld wordt ondervraagd. Het gehele curriculum moet op de schop, vermits de wetenschappelijke aanspraken in het licht van de huidige processen niet blijken te kloppen. Een dringende reflectie is nodig binnen de economische departementen met betrekking tot het herdefiniëren van het algemeen belang.

Michael Symonds, Max Weber’s Theory of Modernity: The Endless Pursuit of Meaning. London: Routledge, 2017. €70

Max Weber. Econoom, socioloog, jurist, filosoof en historicus. Een intellectueel gigant die net zoals Karl Marx poogde de kapitalistische moderniteit te begrijpen. Max Weber heeft als de vader van de moderne sociologie deze wetenschap omschreven als een poging om het menselijk handelen te begrijpen (verstehen). Het verstehen is dan de methode om de causale redenen van het bestaan van samenlevingen te kunnen verklaren. Weber verschilt dan ook van Marx, die eerder op structurele wijze poogde samenlevingen in kaart te brengen. Doorheen zijn werk probeerde Weber dan ook de betekenis van wetenschap te construeren. Wat is de betekenis van wetenschapper te zijn als beroep? Deze vraag is moeilijker dan het lijkt, vermits Weber onderstreepte dat in de moderniteit er een eindeloos web aan betekenissen bestaan die allemaal claims leggen op de waarheid. In premoderne samenlevingen konden mensen hun geloof in de waarheid leggen bij een metafysisch concept: God, Natuur, Mens. Alsook gaven deze metafysische elementen een antwoord op welke manier we moesten leven om dichter bij de juiste waarheid te komen. De moderniteit is daarentegen een gefragmenteerde cultuur zonder een enkele culturele richtingwijzer. We leven in de moderniteit in verschillende sferen. Sferen die elk een eigen betekenislogica bezitten. De economische sfeer gaat over geld en instrumentele rationaliteit. De politieke sfeer gaat over macht en publieke verantwoordelijkheid. De esthetische sfeer poogt een antwoord te geven op hoe we kunst produceren nu de metafysische concepten van waarheid en schoonheid niet meer eenduidig zijn. We hebben tevens de erotische sfeer, daar waar taboe en conventionaliteit botsen met verlangens en transgressies. Erotiek ontsnapt aan elke vorm van disciplinering op basis van de eis tot rationeel gedrag. En het verzet zich ook tegen de religieuze poging om het lichaam te reguleren. Weber beschouwt de erotiek als een sfeer dat gedreven wordt door de mystiek, en daardoor is het dus het meest weerbarstig aan de vragen over precieze betekenis. Alsook beschreef Weber de moderniteit als een “ijzeren kooi”. Oorspronkelijk ontstaan uit het Verlichtingsdenken en haar verlangen naar vrijheid, blijkt dat de Verlichting ons gebracht heeft naar een eigen dwingende logica van de kapitaalaccumulatie. De mens poogt dan ook in deze moderniteit te ontsnappen aan zijn nieuwe gevangenschap, en daarbij geeft het opnieuw en opnieuw betekenis aan de notie van vrijheid. Er heerst in de moderniteit steeds een onbehagen, vermits de kapitaalaccumulatie ons weinig kan helpen om waardevolle betekenissen te creëren. De “onttoverde” moderniteit is dan ook een zoektocht naar betekenis om sociale banden te kunnen aangaan. Het kan ook verklaren waarom in de moderniteit de laatste restant van de premoderniteit zich verzet tegen de onttovering: religie. Bepaalde mensen hebben een verlangen naar verlossing van de ijzeren kooi, en het gebrek aan vaste betekenis binnen de mystieke beleving van god is dan ook aantrekkelijk. Dit zijn de thema’s die Michael Symonds voor ons uitrolde om de complexe gedachten van Weber beter te kunnen begrijpen. Een puik werk en zeer toegankelijk geschreven. 

Anja Meulenbelt, Brood en Rozen. Over klasse en identiteit. Berchem: Epo, 2019. €25

Anja Meulenbelt heeft reeds een veertigtal boeken geschreven. Niet enkel als romancière, maar voornamelijk als kritische vrouw binnen de linkerzijde. Ze strijdt reeds decennia voor radicale gelijkwaardigheid en economische rechtvaardigheid, waarbij ze poogt klassenstrijd te verbinden aan feminisme en antiracisme – zoals in dit boek. Meulenbelt heeft dikwijls enige moeite om een rode draad te bewaren, ze omschrijft haar werk dan ook als een “wespennest van een boek”. Autobiografische elementen, geschiedenis en theorie zijn met elkaar verweven. Links, vrouwenstrijd en antiracisme zijn drie verschillende talen, maar tegelijkertijd één verhaal tegen het neoliberalisme. Stel jezelf de eenvoudige vraag: waarom zijn er 40 miljoen arme mensen in Amerika? Deze vraag maakt dat je het economisch systeem wil analyseren om te komen tot een afdoende antwoord. In de huidige tijd stelt de heersende ideologie dat individuele verantwoordelijkheid bepaalt hoe ver je komt in deze samenleving. Falen is louter te wijten aan het eigen onvermogen. Dit systeem creëert dan ook een gigantisch schuldbesef bij de mensen. Ook wanneer je werkloos, ziek, gehandicapt of zwart bent. Hoewel bijvoorbeeld structureel racisme het leven van veel minderheden determineert. Meulenbelt poogt vele hardnekkige mythes te ontkrachten. Enkele voorbeelden. Het feminisme was bij haar ontstaan niet enkel de strijd van enkele brave burgervrouwen die vreedzaam betoogden om kiesrecht te verkrijgen. Het was eerder een harde en soms gewelddadige strijd. De Industriële Revolutie zorgde ook bij vrouwen voor sociale arbeidsdeling, waarbij huishoudelijk werk niet meer werd aanzien als arbeid. Het is onbetaald, dus niet aanwezig op de arbeidsmarkt, waardoor het geen maatschappelijke validatie kent. Dit terwijl huishoudelijk werk het systeem draaiende houdt. Wanneer vrouwen dan toch op de reguliere arbeidsmarkt terechtkomen, dan verdienen zij nog steeds minder dan mannen. Middenklassers besteden ondertussen huishoudelijk werk uit aan goedkope arbeidskrachten, wat verdere onderbetaling bij vrouwen in stand houdt. Het glazen plafond is ondertussen doorbroken, heel wat topposities worden door vrouwen bekleed. Maar “meer machtige vrouwen” is geen synoniem voor geslaagd feminisme, want het vertegenwoordigt amper 1% van vrouwen tegenover de 99% anderen. De meeste vrouwen doen nog steeds onderbetaald en ongeschoold werk. In bedrijven zijn het voornamelijk vrouwen die ontslagen worden bij een herstructurering. Meulenbelt vindt een tweede thema vol misplaatste clichés in het debat over racisme. Een eerste wetenschappelijke vaststelling is dat racisme en discriminatie daadwerkelijk de fysische en psychische gezondheid van mensen ondermijnen. Er bestaat ook een algemeen idee dat de kloof tussen witte en zwarte klasse arbeiders is kleiner geworden. Dat klopt, maar dat is te wijten aan het feit dat de lonen voor iedereen stagneren. In de VS heeft 13% van zwarte mannen geen stemrecht, wat een aanfluiting is voor het idee van universele politieke rechten. Ook onder Obama is de armoede onder de zwarten toegenomen. En een zwarte president zorgt niet plots voor een ommekeer, onder Obama is de armoede bij de zwarte bevolking toegenomen. Meulenbelt geeft zelf geen sluitende en definitieve antwoorden hoe deze problemen te remediëren. Ze somt eerder tal van verschillende visies op om te komen tot het verwerkelijken van de wens om een gemeenschappelijk front te vormen. Ze wil de talrijke discussies die mondiaal plaatsvinden “een zetje geven”, want de vorming van een “groot links” is dringend nodig in een tijd van een toegenomen ruk naar rechts.

John E. O’Brien, Critique of Rationality: Judgement and Creativity from Benjamin to Merleau-Ponty. Leiden: Brill, 2017. €85

Dit boek heeft als bedoeling een kritiek te ontwikkelen van onze wereld die excessief wordt gereguleerd door een instrumentele rationaliteit en technisch-formeel denken. Het menselijk denken wordt meer dan ooit gereduceerd tot rationeel middel-doel denken. Bijvoorbeeld de esthetische appreciatie voor kunst geraakt daarom in de verdrukking. Ook denken we te weinig na hoe wij als diersoort ons willen transformeren tot een sociaal collectief. Alles moet gedacht worden binnen het individuele eigenbelang. De grote vragen over het “Goede”, het “Ware” en het “Rechtvaardige” zijn nochtans van groot belang in het private leven van de mensen. Niemand kan totaal onbewust strompelen van dag tot dag. Grote vragen waar het technisch denken geen antwoord op weet te verzinnen. Zeker wanneer het ook niet in staat blijkt te zijn om haar eigen premissen op een kritische manier te ondervragen. Misschien dat de grootste dystopie bestaat uit een mogelijke wereld van alleen ingenieurs en softwareschrijvers. Een wereld die sommige politieke machthebbers wel genegen zijn, vermits de grote vragen steeds dreigen hun kleine eigenbelang te ondergraven. Met twee grote denkers – Merleau-Ponty en Benjamin – poogt de auteur O’Brien een externe kritiek te geven op de grote tekortkomingen van het technisch denken. Een kritiek die zou moeten leiden tot meer mens worden. Onze moderne tijd wordt helaas al teveel gekenmerkt door brutaliteit, opportunisme en atomisering van het menselijk bestaan. Technisch denken kan de mensheid materieel voordeel opleveren. Maar het is duidelijk gebleken dat dit denken ook ons onderwerpt aan een systeem dat alternatieve keuzes zeer efficiënt weet te verhinderen. Creativiteit zonder direct winstbejag blijkt een route te zijn dat minder en minder bewandeld wordt. Creativiteit ondermijnt het eenduidig denken en introduceert steeds nieuwe vormen van ambiguïteit. Iets waar onze neurotische samenleving de oorlog heeft aan verklaard. De mogelijkheden tot zaken waarnemen slinken dan ook zienderogen. We worden gedwongen om onze wereld op zeer specifieke wijzen waar te nemen, zodanig dat we onze indrukken van de wereld ook op minder en minder verschillende wijzen kunnen representeren via tal van expressies – kunst, proza, filosofie, etc. Merleau-Ponty en Benjamin zijn van belang om te kunnen snappen dat wij als mens een fundamenteel verlangen hebben om ons communaal te verenigen om de grote vragen te stellen en te beantwoorden. Samenlevingen moeten dit verlangen ondersteunen en faciliteren, en dus niet verhinderen door bepaalde handelingen uit te sluiten. O’Brien is er dus in geslaagd om via Benjamin en Merleau-Ponty onze samenleving op een zeer grondige wijze te ondervragen. Hij roept op tot een herwaardering van menselijk handelen die buiten de instrumentele rationaliteit valt.

Samanta Schweblin, Mouthful of Birds, London: Oneworld Publications: 2019. €15De Argentijnse Samanta Schweblin werd meermaals bekroond en vertaald in meer dan twintig talen. Zowel Fever Dream als Mouthful of Birds werden genomineerd voor de Man Booker International Prize. Schweblin werd door Granta Magazine verkozen tot één van de 22 beste Spaanstalige schrijvers jonger dan 35. Net zoals in haar dystopische debuutnovelle Fever Dream, houdt Schweblin je doorheen deze verzameling van twintig korte verhalen gevangen in een literaire nachtmerrie. Als lezer had ik de volgende leeservaring: ik strompel door een schemerige verlaten steeg en kijk schichtig om me heen. Akelig gefladder van vleermuizen, ergens in de verte een gesmoorde schreeuw. Een nachtvlinder landt op mijn koude neus, ik struikel over het vol maden krioelende kadaver van een schijnbaar doodgeknuppelde hond en de loodzware volgestouwde koffer die ik moeizaam met me meesleep klettert op de natgeregende kinderkopjes. Plots, als in een koortsdroom, bevind ik me in een donkere, muffe wachtkamer. Waar ben ik? Een ventilator draait tergend traag, tevergeefs. Naast me zit een man met een modderig hemd en een schop waar het bloed van afdruipt. Tegenover ons, een zwangere vrouw in tranen. Dan sta ik in een flits in een verlaten treinstation. Een verdwaalde reiziger op een somber perron. Ik schrik jeukend wakker uit dit boek. Het openingsverhaal voorspelt instant het onheil dat tot de laatste letter in de lucht zal blijven hangen: je wordt verblind door koplampen en knippert dan maar wat verloren met je gehypnotiseerde ogen doorheen alle volgende verhalen. De grens tussen waanzin en werkelijkheid is flinterdun, de dreigende ondertoon bezwerend. Waar het ene personage plots beseft dat de liefde van haar leven de verveeld rokende meerman is – half macho, half creatie van de zee – die op de pier wat voor zich uitstaart, staan twee vaders in een ander verhaal aan de schoolpoort gezellig op te scheppen over hun dochters. Tot er plots een vlinder platgetrapt wordt. Wat nadien gebeurt, is ronduit bizar. En dat geldt voor zowat elk verhaal in deze bundel. Een gepest jongetje dat uitgroeit tot een gerenommeerd kunstenaar die om esthetische redenen schedels verbrijzelt, ze dan op doek schildert en voor miljoenen verkoopt. Menselijke schedels. Van zijn Koreaanse tandarts, bijvoorbeeld. Een gepensioneerd circusartiest die te traag en te dik wordt, een meisje dat enkel nog levende vogels eet en haar gescheiden ouders tot waanzin drijft, een bruid die langs de kant van de snelweg wordt achtergelaten en merkt dat ze daar niet alleen staat, een koppel dat in de steppe naarstig op zoek gaat naar … naar wat? We komen het nooit te weten. De personages in Mouthful of Birds zijn vaker wel dan niet eenzaam, in staat tot gruwel en twijfelachtig op zoek naar een sprankeltje hoop en liefde. Lees dit meesterwerk, maar let op: pas wanneer je de laatste pagina van Mouthful of Birds omslaat, kan je – bijna – weer ademen.