
Dit jaar viert het Masereelfonds de honderdste verjaardag van de dichter Mark Braet. Wie aan Braet denkt, associeert hem onmiddellijk met cultureel engagement en sociale bewogenheid. Als kaderlid van de communistische partij was hij in 1971 een van de stichtende leden van ons fonds. Braet was tevens de drijvende kracht achter Masereelfonds Uitgeverij. Hij maakte het mogelijk dat tussen 1972 en 1981 het vertaalde werk van toneelschrijvers en romanciers zoals Federico García Lorca, Pablo Neruda, Michail Boelgakov en Yannis Ritsos werd verspreid in het Nederlandstalig gebied. In 1985 richtte hij mede het Pablo Neruda Fonds op – samen met Bart Vonck en Anne-Marie Braet – om verder de wereldliteratuur te introduceren in de Lage Landen. Naast Neruda werden toen ook Benjamin Péret, André du Bouchet, Fernand Dumont en Paul Celan vertaald. Braet zou zelf tal van eigen gedichtenbundels loslaten op de wereld. De drang naar maatschappelijke verandering en culturele avant-garde gingen voor hem hand in hand.
Veel dank is verschuldigd aan Filip Delmotte en Jos Joosten.

Jelle Versieren is historicus verbonden aan de Universiteit Antwerpen, Centrum voor Stadsgeschiedenis, en is gastdocent aan de Universiteit Gent. Hij doet onderzoek naar de transities naar het kapitalisme in Europa, en schrijft ook over de geschiedenis van het economisch denken en kritische filosofie. Hij is adviserend redacteur voor History of Intellectual Culture. Hij schrijft geregeld bijdragen voor tijdschriften zoals Review of Radical Political Economics, Journal of Historical Sociology, Capital & Class, Critical Horizons, Social Theory & Practice en Journal of Contemporary Asia.
Jeugdige tijden
Mark Braet werd geboren op 28 februari 1925 in Nieuwpoort. Zijn moeder was een toegewijde katholiek komende uit een kroostrijk gezin, terwijl zijn vader een vrijzinnige liberaal was die zich fervent afzette tegen de almacht van de kerk in de West-Vlaamse provincie. Zijn vader was in veel opzichten een extraverte kosmopoliet die hield van reizen en hij was zelfs een Esperanto-beoefenaar. In 1940 bombardeerden de Duitsers zijn woning, waardoor het gezin halsoverkop naar Brugge moest verhuizen. Hier zou de jonge Braet gestimuleerd worden door zijn leerkracht Nederlands om de wereld van de literatuur te ontdekken en schreef hij zijn eerste “melancholische pseudogedichten” (dixit Braet) onder invloed van het oeuvre van Karel van de Woestijne. De oorlog kwam opnieuw dichterbij toen zijn oudere broer had gepoogd de oversteek te wagen naar Engeland. Tevergeefs, hij werd gearresteerd en op transport gezet naar Duitsland om daar dwangarbeid te verrichten. Braet zou niet veel later ook in contact komen met een communistisch verzetsman uit Gent. In 1943 zou hij zich aansluiten bij het Onafhankelijkheidsfront. Zijn voorliefde voor literatuur en taal kon onmiddellijk worden ingezet voor haar sluikblad Front. Vervolgens zou hij getraind worden in het hanteren van wapens en zodoende door het leven gaan als partizaan. Op dat moment maakte hij zich lid van de Kommunistische Partij van België.
Net na de oorlog werkte hij bij het bedrijf van zijn vader die aannemer was voor openbare werken. Rondom eind 1950 zou hij evenwel voorgoed afscheid nemen van dit voorgekauwd burgerlijk bestaan, incluis een definitieve ideologische breuk met zijn vader. Braets vader was nochtans een principieel antifascist die tijdens de oorlog steeds elke economische medewerking met de bezetter weigerde. Ook gaf zijn vader onderdak aan Spaanse republikeinse gezinnen die gevlucht waren voor Franco’s regime. Maar Braet, gevormd door de communistische ondergrondse, vond toen zijn zingeving in de orthodoxie van de partij. Getuige hiervan was zijn eigen weergave van de feiten, waarin hij zijn vader identificeert met de burgerlijke klasse die, ondanks zijn humanistische levenswijze, nog steeds behoort tot de onderdrukkende klasse. Vanaf dat moment zou Braet bijdragen leveren voor De Roode Vaan. Hij zette zich ook in voor het idee van volksopvoeding, waarbij hij instond voor de culturele vorming van partijleden, maar evengoed gaf hij lezingen aan een breder progressief publiek. Het was geen toeval dat hij tijdens die periode aan de wieg van de Vlaamse Volkshogescholen voor Kunst en Wetenschap stond. Maar het waren ook financieel onzekere jaren. Onze regio was nog steeds economisch niet bepaald welvarend te noemen. Dus besloot Braet handelsreiziger te worden, en dit als vertegenwoordiger van de communistische boekhandel De Hele Wereld te Brussel. Evenwel zou dit maar enkele maanden duren. De zaak werd op amateuristische wijze bestuurd door een trouw partijlid, en ironisch genoeg wekte dit wrevel op bij Braet die kon buigen op zijn ervaringen in de ondernemerswereld. Enkele jaren later kon hij gelukkig rekenen op een vaste baan als binnendecorateur voor de Innovation-winkel te Brugge.
Eerste stappen in de poëzie en de literaire wereld
Het was ook tijdens deze vroege naoorlogse jaren dat Braet zijn eerste poëziewerk publiceerde. In 1950 werd zijn dichtbundel Achttien stappen in de storm uitgegeven, een werk dat kon rekenen op veel bijval van gevestigde namen zoals Boon, Daisne, Lampo en zelfs Elsschot. In alle eerlijkheid steunden deze literaire epigonen deze nieuwkomer eerder omwille van sympathie voor de hoofdthema’s van zijn gedichten: het verzet tegen het fascisme en een droom van solidair broederschap tussen volkeren. Het werk dreef vooral op bombastische retoriek om de wereldbeschouwelijke gedachten kracht bij te zetten:
Bourgeois –
vermoord of kerker me
maar zwijgen zal ik niet.
Of snoer mijn jonge hals
doorscheur mijn borst met kogels:
toch zwijg ik nimmer niet.
Vormelijk had Braet nog een lange weg af te leggen om een eigen stijl te ontwikkelen. De verzen waren traditioneel opgesteld in een tijd van grote experimenten zoals het surrealisme en laat-expressionisme. Kortom, de communistische orthodoxie van het sociaal-realisme als “proletarische kunstvorm” hield Braet nog stevig in zijn greep. De volgende jaren verschenen nog enkele dichtbundels met eenzelfde voorspelbare sociaal-realistische stijl en politieke thema’s. De wereld bestond voor Braet uit een strikte morele dualiteit: voor of tegen de revolutie, voor of tegen de proletariër, voor of tegen het voluntarisme om de samenleving radicaal te veranderen, etc.
Braet kon stilaan vormelijke clichés van zich afschudden toen hij gedichten over zijn overleden moeder publiceerde in een bundel genaamd Tussen gisteren en vandaag (1955). In 1937 verloor Braet op zeer jonge leeftijd zijn moeder, “de zwaarste slag in mijn leven”. Zijn moeder was in veel opzichten de tegenpool van zijn vader. Zij was veel meer conformistisch aan de heersende mentaliteit en had in het geheel geen interesse in het wereldgebeuren. Zij was uitsluitend begaan met de dagelijkse gezinstaken en stelde zich ondergeschikt op tegenover het dominante karakter van haar echtgenoot. In de gedichten speelt het gemis naar haar aanwezigheid een opmerkelijke rol:
Niets dan uw handen moeder
niets dan uw handen
leeg van verlangen.
Niets dan uw tranen moeder
niets dan uw tranen
over uw wangen.
Niets dan uw ogen moeder
niets dan uw ogen
gedoofde sterren.
Niets dan uw zonen moeder
niets dan uw zonen
oneindig verre
Braet toont hier het meest intieme aspect van zijn ziel aan de buitenwereld. Hij werd hierbij zwaar beïnvloed door intieme lyriek van de Vijftigers, en meer specifiek het werk van Hans Lodeizen. Om zijn biograaf Jos Joosten te citeren: “Het universele blijkt uit de bredere interpretatie die de bundel toestaat als afrekening met het verdriet en het onherroepelijke van de dood in het algemeen. Het is deze combinatie van geëngageerde en universele poëzie die tot op heden kenmerkend is voor Braets werk. Daarbij is de ‘universele’ kant zich, in de loop der jaren, steeds sterker gaan richten op het dichterschap (de vraag naar het kunnen schrijven en het nut ervan) en – daarmee – de dichter zelf (de individuele liefde en de angst voor de dood). Ondanks deze ontwikkeling blijken drie thema’s in het hele oeuvre constant: hoop, dood en liefde … Symbolen en metaforen (in de eerste bundels nauwelijks aanwezig) gebruikt Braet steeds vaker, vast rijmschema en metrum laat hij steeds meer los. Daarnaast experimenteert hij met syntaxis en tekstbeeld.” In zijn volgende bundel Liefde mijn huis (1958) merkt men de eerste stappen naar een nieuwe stijl, waarbij de hoop voor een nieuwe samenleving wordt gecombineerd met de eigen existentiële kwesties. Een bepaalde naïviteit over de complexloze eenvoud van een sociale omwenteling en een te nadrukkelijke romantische pathos is evenwel nog een nadrukkelijke constante:
In mijn hart is plaats
voor vele bloemen
ik moet je dit niet vertellen
want het is duidelijk dat het geluk
diep uit je zelf moet groeien.
En zet het hunkerpaard te grazen
in het droomgras verdord en verwaaid.
In mijn hart is voldoende plaats
voor de vele muziek
en de blauwe wereld van arbeid
voldoende hoop om iets nieuws te maken
en de vuisten te strekken
tot ze de brandende zon genaken.
Het komen tot een volwassen stijl en de uitdieping van de complexiteit van existentiële thematieken werden ook beïnvloed door de oprichting van het literaire tijdschrift Kruispunt. In 1959 waren Braet en Georges Van Acker, een collega-dichter en desbetreffend verantwoordelijk uitgever, oprichters van dit blad. Het blad publiceerde zowel poëzie, proza, essays als kritieken. Het tijdschrift had als doel een platform te bieden voor literaire bijdragen van zowel Vlaamse als Nederlandse auteurs, en zo een brug te slaan tussen de twee literaire culturen. Het moest ook fungeren als een literaire draaischijf voor progressieve stemmen, voorbij de verzuilde organisaties, iets wat totaal ontbrak in Nederlandstalig België. Van Acker stelde dat het blad “de sociale literatuur” moest aanmoedigen, maar dan “zonder het sektarisme”. In de Lage Landen moest Kruispunt zeker “debutanten en jonge auteurs een riem onder het hart steken” om literaire vernieuwing aan te zwengelen. Kruispunt zou doorheen de jaren ook aandacht hebben voor modernistische avant-garde buiten de landsgrenzen, wat Braet voortdurend nieuwe inspiratie zou geven om zelf aan de slag te gaan. Braet zelve zette zich bijvoorbeeld in om het werk van Bertolt Brecht onder de publieke aandacht te brengen in een tijd waarin deze Duitse auteur nog niet de terechte herkenning kreeg. Kruispunt zou zich dus ook volop inzetten om een kosmopolitisch karakter tentoon te spreiden, het literaire aspect van het blad mocht niet stoppen bij Belgische thema’s en perspectieven. Het kosmopolitisme als breekijzer voor de heersende parochiale sfeer en spruitjesgeur. Jos Joosten omschrijft het tijdschrift als volgt: “Kruispunt nam geen blad voor de mond. Met name op de pagina’s ‘Op het kruispunt’ vindt men nogal uitlatingen over actuele letterkundige (of aanverwante) zaken, die vaak nogal eigenzinnig zijn en regelmatig duidelijk polemisch.” De introductie van het eerste nummer werd verzorgd door Willem Elsschot, op verzoek van Braet, die schreef: “Ik hoop dat op uw kruispunt, zoals te verwachten is, talloze botsingen zullen te bewonderen zijn en wel van tegenstanders van de meest uiteenlopende makelij … Moge Kruispunt te midden van al dat gedonderjaag, ongestoord zijn zegetocht beginnen. ‘Sans peur et sans reproche’”. Kruispunt zou tot 2009 zich deze rol blijven aanmeten, een uitzonderlijke prestatie.
Volwassen jaren
Vanaf 1963 waren Braets financiële problemen van de baan toen hij politiek secretaris van de KPB-federatie West-Vlaanderen werd en zetelde in het Centraal Comité van de partij. Dit had ook onmiddellijke gevolgen voor zijn literaire activiteiten. Hij zou een stuk minder bijdragen leveren aan tal van tijdschriften, incluis Kruispunt. Maar dat betekent niet dat het literaire leven bleef stilstaan. Integendeel. Braet zou net tijdens deze jaren een wilde rit beginnen doorheen de wereldliteratuur. In 1966 maakte hij met een beurs van de Belgische staat een reis door Spanje. Het zou het startpunt vormen voor een levenslange liefdesverhouding met de Spaanstalige poëzie. Hij zou het relaas van zijn reis vastleggen in een essayboek genaamd Ik leg mijn hand op Spanje (1967). Hij begon op dat moment zijn naam te vestigen als literair expert over de Spaanstalige wereld. Op dat eigenste moment was hij ook een van de stichters van het intellectueel blad Vlaams Marxistisch Tijdschrift, dat moest dienen als een open forum voor alle progressieve denkers. Hij zou evenwel geen bijdragen leveren, zijn kortstondige deelname bleef beperkt tot het redigeren van ingezonden stukken – het blad was initieel dan ook meer het geesteskind van Jef Turf en Leo Michielsen. In mei 1970 zou Braet zijn positie als politiek secretaris inruilen voor een functie bij een satellietorganisatie van de partij. Hij werd namelijk verantwoordelijk voor de culturele werking van de Vereniging België-USSR, iets wat meer op zijn lijf geschreven stond. Hij zou deze vereniging blijven vertegenwoordigen tot 1986. Deze job was minder stressvol en gaf hem voldoende ruimte om tal van andere initiatieven te steunen, waaronder de stichting van het Masereelfonds in 1971.
Tijdens de jaren 1960 zou Braet, ondanks alle drukke politieke en culturele activiteiten, drie bundels op de wereld loslaten. Een stuk minder dan zijn beginjaren, maar de bundels verkregen stilaan een unieke stijl. In 1962 kwam Alles 1 wereld uit. Deze uitgave bestaat uit een nadrukkelijke polyfonie, een beginnende montagetechniek duikt op aan literaire stijlvormen. Prozaverzen worden afgewisseld met poëzie en historische documenten. Hij laat hier de opbouw en structuur van een klassieke poëziebundel volledig varen. Een overkoepelende thematiek is opvallend afwezig. Kortom, taal, stijl en inhoud worden nu elementen van zijn laboratorium om zijn persoonlijke stempel te drukken tal van existentiële en sociale vragen. Jos Joosten omschrijft de bundel als volgt: “Alles 1 wereld is in alle opzichten te omvatten met het begrip breedte. Zoals door het omvatten van het individuele en het collectieve, maar ook met betrekking tot iets als het formele opzet … Breedte ook wat betreft de thematiek: de wereld omvattend van Auschwitz tot Spanje tot Algerije en verder, maar ook van privé-wanhoop tot een collectieve geëngageerdheid.” Eigen zielenroerselen over het doel van het bestaan in de moderne wereld worden afgewisseld met de uitgestoken hand naar de onderdrukten op deze planeet. De fragiliteit van de kleine individu en het complexe wedervaren van het verlangen tussen mensen komen sterk aan bod:
Gij weet
dat er dromen bestaan
(van een vreemd huis
het blinde gelaat)
waar men niet binnen gaat
het wordt dus altijd stiller
binnen de puinen van angst en pijn
altijd stiller steeds
ondanks het grote feest van verwachten
en de kleuren van het verhaal
(van de tekening
ging het innerlijk behang verloren)
ik weet
gij weet
wij weten:
niemand leeft uitverkoren
Maar evenzeer wordt de solidariteit met het Zuiden benadrukt. Het koloniale verleden weegt zwaar op het geweten van Braet. Voor hem kunnen we pas hier vrij zijn indien ook de Congolezen de kans krijgen om te streven naar een betere samenleving:
Aan mijn Congolese vrienden
mij is vandaag de tijd
geen huis dat ik bewoon
geen sprankel eeuwigheid
mij heeft er meer belang
rechtop te blijven staan
geen schaamrood op mijn wang
en dus nooit mee te doen
aan dreiging, hoon en haat
neen nimmer mee te doen
zodat gij morgen weet
dat ik uw broeder ben
in liefde en in leed
Bizar genoeg zou net Braet niet tevreden zijn over het resultaat. Misschien wist hij zich nog geen houding aan te meten waar zijn stilistische en vormelijke experimenten naartoe zouden leiden: “Het concept van de weergave van die bundel is niet goed. Ik had een aanvang en een sluitstuk willen maken, maar het lijkt me dat dat niet goed overgekomen is … Maar ik zou de structuur van die bundel nu toch grondig moeten bekijken, om de zaken duidelijker te maken. Ik vrees dat men zelfs daarin helemaal geen structuur ziet … Ik zou hem heel opnieuw op een andere manier moeten rangschikken, om mijn ideeën duidelijker te maken, denk ik.”
In 1965 verschijnt Afscheid nemen, dat hem verder brengt naar nieuwe literaire oorden. Deze bundel verscheen aan de vooravond van zijn scheiding met zijn eerste vrouw, een huwelijk dat hem de laatste jaren weinig geluk verschafte. Eerder uit plichtsbewustzijn dan werkelijke liefde bleef Braet deze beslissing uitstellen. De bundel werd dan ook misschien niet onverwacht begeleid met volgende brochuretekst: “Voor wie nog in sinterklaas gelooft: een uitstekende ontnuchtering! Voor wie geen illusies meer overhield dankzij zijn (haar) burgerlijk statuut: een welkome verpozing!”. Deze bundel wilde niet meer een expliciet politiek ideaal bewieroken. Op de eerste pagina citeert Braet een andere non-conformist van zijn tijd, namelijk Paul Snoek: “Dag in dag uit ben ik uw vreemdeling.” Opnieuw is deze keuze niet toevallig. Snoeks jeugdige poëzie werd evenzeer gekenmerkt door romantische idealen, die tijdens zijn volwassen leven zouden evolueren naar een meer cynische en gelaten toon over de hypocrisie van de burgerlijke maatschappij. De avant-gardistische ingesteldheid van Snoek kwam ook voort uit een drang om zich af te zetten tegen de mercantiele benepenheid van zijn textielfamilie. Braet identificeerde zich dan ook zeer persoonlijk met Snoeks gedicht Totem. In dit gedicht maakt Snoek een melancholische afrekening met de zelfopgelegde mentale blindheid en idiotie van zijn kleinburgerlijk familiaal milieu en waarbij een verlangen naar hogere vormen van creatief leven botsen met de nietszeggende dagelijkse sleur. Liever geleefd te hebben dan de “stummer Zwang” van de opgelegde meegaandheid te moeten ondergaan.
In Braets bundel zullen net zoals bij Snoek angst, teleurstelling, melancholie en een vastberaden wil om een eigen weg te zoeken de terugkerende elementen zijn. Voor Braet is zijn echtscheiding zowel een afscheid van een gekend parcours dat hij begon te verachten als een open toekomst die in hem angsten opwekte. Hij voelt zich als een vreemdeling tegenover een geliefde die hem niet kon tegemoetkomen, wat hem voortdurend in een pijnlijk verdriet doet storten. Pijn en bevrijding zijn nauw met elkaar verbonden:
Aldus wij dachten alles is goed
en wij dromen knipten
als papieren vlinders
en ze kleurden met wat hoop wat liefde
en een beetje blauw
en wij vleugels gaven aan woorden
en een glimlach
aan de blinde muren van wanhoop
maar aan de najaarsruiten
kleefden mistige tranen
maar buiten waren vallende blaren
als roestende letters van ons alfabet
Enkele jaren nadien zou Braet een nieuwe liefde in zijn leven toelaten, wat gepaard ging met de gebruikelijke achterklap en dramatische plotwendingen binnen zijn sociale milieus. Hij stelde de situatie als volgt voor: “Er was toen een breuk in mijn privéleven. Ik had net afscheid genomen van mijn eerste vrouw. Een bepaalde kritiek heeft dat nooit begrepen … Voorts wou ik me losmaken van een bepaalde burgerlijke moraliteit en een reeks burgerlijke denkpatronen, die nog latent in mij voortleefden. Het volstaat niet om een lidkaart van een progressieve of revolutionaire partij op zak te hebben om meteen een ander mens te worden.”
De wanhopige melancholie wijkt voor een nieuwe levensdrift, en Braet slaat verder avant-gardistische wegen in. Aldus Jos Joosten: “In de reeks Manteau-poëzie onder redactionele leiding van Paul Snoek verschijnt in 1972, zeven jaar na Afscheid nemen een nieuwe bundel van Braet, Onbewoonbaar verklaard … De sterker wordende neiging tot het ‘literaire’, die steeds vaker te bespeuren is in het werk van Braet, lijkt hier een hoogtepunt te bereiken. De dichter experimenteert met de vormgeving … maar vooral de verwijzingen naar literaire voorbeelden wijst in die richting. De schrijvers van wie de motto’s in deze bundel afkomstig zijn, zijn tamelijk vaak verwant. Veel is ontleend aan de Franse surrealisten, die zich meestal ook politiek niet onbetuigd plachten te laten.” Braet brengt dus een ode aan Paul Eluard en Louis Aragon. Twee surrealisten die unieke liefdesgedichten hebben geschreven, maar zich ook steeds hebben ingezet voor het sociale engagement. Een derde inspiratiebron is Guillaume Apollinaire, een dichter van een oudere generatie, maar die wel fungeerde als een brugfiguur tussen het symbolisme en het latere surrealisme. Eluard en Aragon verwoorden de liefde steeds in zeer tactiele en sensuele termen. Het koesteren van lichaamsvormen en het beleven van passionele driften kennen bij hen geen taboe. Dit is niet het geval bij Braet. In deze bundel blijft hij nog steeds abstract hunkeren naar de ideale liefde. Dit verlangen naar iets wat nog steeds niet concreet kan benoemd worden, wordt op haar beurt voortgedreven door de dood. Met andere woorden, Braet zit in een voortdurend spanningsveld tussen Eros en Thanatos, geprangd tussen een neurotische obsessie met wat hij niet kan vinden en wat hem op de hielen zit. De angst om te verdwijnen in het grote niets moet bezworen worden door de abstracte liefde in te vullen – alleen tevergeefs:
In deze stilte
hier laat ik je
alles wat ik bezat en nooit bezat
wat ik was en nooit geworden ben
mijn liefde is een schreiend kind
dat niet uit je armen vandaan wil
en ik laat het je : jij bent
toch voor mij de mooiste
jij bent toch voor mij de mooiste
de meest door de wind gekwetste
als een heel klein boompje
uit het zuiden als een oleander
en over mij valt de muziek
van je nieuwe klanken
van zuiden tot zuiden zocht ik je
van oost naar west het goud
van je wimpers en je hebt me
onoverwinnelijk gemaakt
In 1975 zou Voltooide zomer verschijnen. Abstracte liefde, doordesemt met de gekende emoties van angst en verdriet, blijven de rode draad doorheen de bundel, hoewel hij de bundel opdraagt aan de jonge geliefde in zijn leven. Nog steeds is er Weltschmerz ten over, maar tegelijkertijd spelen berusting en afstandelijkheid tegenover het verleden nu een nieuwe hoofdrol. Tijdelijk en voorwaardelijk kan Braet de doodsangst van zich afhouden, maar de heimwee loert om elke hoek. Hij stelt voor het eerst het nut van poëzie in vraag, maar een definitief antwoord komt niet uit zijn pen gekropen. In 1980 loopt Braets relatie op de klippen, maar hij vindt evenwel snel een nieuwe muze – hoewel deze liefde hem ook geen geluk weet te brengen. Omtrent dezelfde periode brengt hij de bundel Liefde het meervoudig woord uit, ditmaal uitgegeven door het Masereelfonds. Opnieuw werpt hij de vraag op of poëzie wel enigszins kan dienen als een balsem voor zijn getormenteerde emoties. Jos Joosten stelt het als volgt: “Er is sprake van een zekere evaluatie, van het overwegen van de functie van de poëzie … hij gaat door naar de kern, naar het instrument van de poëzie, de taal … Het blijkt al uit de titel: het voor Braet belangrijke thema ‘liefde’ wordt hier direct gecombineerd met het ‘woord’, een basiselement van de taal … Braet vertoont hier een occupatie met de mogelijkheden die de poëzie zelf, en meer bijzonder de taal, in zich heeft … het zijn zeer suggestieve, maar in elk geval zeker niet altijd concrete teksten … op sommige momenten is deze bundel het meest ontoegankelijke van al zijn werk.” De verhouding tussen gevoelde emoties en de vluchtigheid van herinneringen, en de mogelijkheid dit alles in taal te kunnen uiten, dit is wat Braet nu drijft. Braet ondervraagt de ongrijpbare materie waarmee hij zijn geest op de wereld wil loslaten:
in een herinnering vermomd
komt hij tot haar terug
dappere dagen ten einde
hoop die men overseinde
woorden van hand tot hand
eng is de taal geworden
het lied loopt verloren uit
de betere woorden vergeefs
de mooiere uit de tijd
De vier volgende bundels – Verdriet waarop men danst, Brugge een zomersprookje, Ik ben bedroefd maar niet wanhopig & Herknoop het in de herinnering – worden doorheen de jaren 1980 en 1990 uitgegeven door zijn eigen uitgeverij, het Pablo Nerudafonds. De thema’s blijven vanaf dan een constante: liefde, angst, oorlog, de voortschrijdende tijd, verval en de dood. De stijl wisselt qua hermetisch karakter, maar Braet zou blijven de kracht of onmacht van de poëtische taal blijven ondervragen. Ondermeer Pessoa zou uitgelicht worden als een nieuwe inspiratiebron.
Vertaler, uitgever en het Masereelfonds
Vanaf de jaren 1970 zou Braet ook een tweede leven beginnen als vertaler van Spaanstalige poëzie. In 1973 zou hij de negende zang van de Canto General van Pablo Neruda onder handen nemen, gekend onder de titel Dat de houthakker ontwake. De integrale versie van de Canto zou hij samen met Willy Spillebeen en Bart Vonck in 1984 vertalen. De eerste druk was tevens de laatste uitgave van Masereelfonds Uitgeverij, vervolgens nam Maarten Muntinga de rechten over om herdrukken te kunnen bewerkstelligen. De verkoop overtrof, aldus Braet, alle verwachtingen. En het Masereelfonds. Zonder Braet zou dit fonds nooit het daglicht hebben gezien. In 1971 bedacht Braet dat binnen de verzuilde samenleving er niet echt een cultuurfonds bestond voor de kritische linkerzijde. Het was een tijd waarin het studentenprotest hoogtij vierde en voelden zich minder aangetrokken tot de sociaaldemocratische of communistische partijen. Veel nieuwe initiatieven (bladen, ad hoc comités, etc.) kwamen op dat moment van de grond om voorbij de partijgrenzen progressieve samenwerking te bewerkstellingen. Maar kunstenaars, auteurs en intellectuelen moesten steeds tactisch te werk gaan binnen de ideologische stellingenoorlog. En de communistische partij had de facto weinig contacten in de academische en culturele wereld. Braet wilde het fonds stichten om een open ruimte voor debat en culturele interactie te bevorderen. Een nieuw cultuurfonds, naast de grote drie, maar dan met de intrinsieke bedoeling om voorbij de partijgrenzen mensen te laten engageren voor bredere sociale verandering. Hij poogde dit idee aan de man te brengen binnen de hoogste regionen van de partij. Er was weinig animo om hem de nodige middelen te verschaffen. Het Vlaams Marxistisch Tijdschrift werd reeds met gelijksoortige redenen op poten gezet, maar kende een moeizame start. Tot eind jaren 1970, toen het eurocommunisme ook hier opgang maakte, was en bleef het eigenlijk een blad dat voornamelijk volgeschreven werd door leden en sympathisanten. De partijtop was dus terughoudend, vrezend dat ondanks de financiële investering er niet veel zou bewegen ten voordele van een meer linkse agenda. Jef Turf, lid van het Politbureau, steunde het voorstel wel volmondig, en hierdoor geraakte alles toch in een stroomversnelling. Braet, met een volmacht op zak, ging vervolgens naar Avignon om Frans Masereel op te zoeken. Hij gaf onmiddellijk zijn instemming om het fonds naar hem te vernoemen.
Het Masereelfonds kon doorheen de jaren 1970 wel op veel bijval rekenen, en het aantal leden buiten de partijkringen steeg navenant. In 1976 werd het Masereelfonds tijdelijk en in 1978 definitief erkend als organisatie voor sociaal-cultureel werk voor volwassenen. De voormalige verzetsstrijder, politiek gevangene in Buchenwald en historicus Leo Michielsen uit Antwerpen was vanaf 1971 de eerste voorzitter. Michielsen schreef talrijke economische en historiografische bijdragen over de evolutie van het kapitalisme en de Europese arbeidersbeweging en was hoogleraar aan de VUB. Binnen de marges van de orthodoxie van die tijd, kon je hem zowel een loyaal als een kritisch partijmilitant noemen en een onvervangbaar intellectueel voorbeeld. Leo Michielsen stimuleerde de oprichting van lokale afdelingen van het fonds in kleinere centrumsteden, waardoor het zwaartepunt verschoof van West- en Oost-Vlaanderen naar Antwerpen. Dit sterkte Braet in de overtuiging dat een progressieve uitgeverij ook wel eens tot de mogelijkheden kon behoren. In 1972 werd Masereelfonds Uitgeverij boven het doopfond gehouden. Braet ondersteunde intensief de vertaalsectie van de uitgeverij. Het was dankzij hem dat namen zoals Lorca, Neruda, Boelgakov en Ritsos konden rekenen op een puike Nederlandse vertaling.
In 1984 moest de uitgeverij van het Masereelfonds de boeken toedoen. Niet dat het geen unieke rol speelde binnen het literaire landschap. De vertaalde uitgaven en enkele aankomende lokale talenten konden steevast rekenen op de nodige aandacht binnen de culturele wereld. Het financiële wanbeheer veroorzaakte wel een schuldenberg, waardoor men genoodzaakt was de persen te laten stoppen met draaien. De uitgeverij lag Braet zeer nauw aan het hart. Het was zijn geesteskind dat mogelijk maakte om tal van internationale namen ingang te laten vinden in de Lage Landen. Het was daarom dat hij in 1986 besloot om, samen met Bart Vonck en Anne-Marie Braet, een eigen uitgeverij op te richten, namelijk het Pablo Nerudafonds. Het is deels een directe doorstart van uitgeverij Masereelfonds, maar dan wel met een exclusieve focus op poëzie. Naast de genoemde vertalingen van Lorca, Celan en Neruda die de meeste aandacht trekken, waren er natuurlijk de vier laatste dichtbundels van zijn eigen hand. Braet zou ook nog steeds actief lid blijven van het Masereelfonds en was tijdens zijn laatste levensjaren te vinden in het Brugse culturele milieu. Hij stierf in 2003.