
In april 2025 opende de Gentse Sint-Annakerk voor de laatste keer de deuren in haar “heilige” hoedanigheid. Vanaf 2027 zal het voormalige gebedshuis dienstdoen als, jawel, een supermarkt. Binnenkort wordt het prachtige gebouw, opgetrokken in Rundbogenstil, dus een Delhaize. Verder zal in het koor van de kerk een restaurant openen. Op de plek waar de organist vroeger met handen en voeten de ontelbare registers van zijn instrument opentrok, zal nu een wijnbar worden uitgebaat. Exit heilig huisje – welkom kapitaal! De zoveelste operatie tot rendementsverhoging van wat vroeger sacraal was, lijkt zo weer ingezet te zijn. Hoe heeft deze obsessieve mentaliteit van economische optimalisatie alle hoeken en kieren van ons leven weten te parasiteren?

Nona De Dier is oud-voorzitter van de Gentse afdeling van de Jongsocialisten. Ze is jurist van opleiding en studeert momenteel taal- en letterkunde aan de UGent.
Vooreerst is het relevant dieper in te gaan op de overwegingen die aan de casus Sint-Anna ten gronde liggen. Zoals vandaag over vele gebedshuizen kan worden gezegd, is de kerk afgelopen jaren in onbruik geraakt. Het gebouw mag dan wel een architecturale parel zijn – de mis wordt er al lang niet meer opgevoerd en ook de renovatiekosten zijn een financiële last voor de eigenaar, de stad Gent. Het bestuur stelt dan ook dat niemand haar mag verwijten dat ze de stad met de tijdsgeest mee laat evolueren. Om het met de woorden van burgemeester De Clercq te stellen: “Als niets mag veranderen, zouden we nu in Bokrijk leven.” Zo werd uiteindelijk gekozen voor een commerciële herbestemming, met een uitkomst die ondertussen welbekend is. Alle protest tegen het miljoenenproject van Delhaize en co. was dan ook tevergeefs: we moeten realistisch zijn – voor buitenissige foliekes hebben we jammer genoeg geen financiële ruimte meer.
Strip, baby, strip!
Die laatste redenering is relevant; het is een ideologische legitimatie die kenmerkend is voor het commercialisatiediscours van de afgelopen jaren, zowel in de publieke als de private sector. Gebouwen, instituties en zelfs mensen worden gestript van wat niet tot een meetbare meerwaarde om te zetten is – een kaal skelet blijft over. De absolute belichaming van deze ingesteldheid is natuurlijk de intrede van de platformeconomie. Waar we vroeger gezellig in een restaurantje dineerden, bestellen we vandaag met enkele tikken op ons smartphonescherm een maaltijd bij Deliveroo of TakeAway. Het contact met de bezorger is de reïncarnatie van wat ooit een gesprek met de kelner was, een ruïne van een lang vervlogen tijd die vroeg of laat ook zal worden weggerationaliseerd – eenvoudige sociale interactie is immers geen in cijfers omzetbare transactie.
In de supermarktcontext lijkt die fase reeds bereikt te zijn: dankzij de zelfscankassa worden menselijke tussenkomsten tot een minimum gereduceerd. Op vlak van rendementsoptimalisatie blijkt de sector trouwens een absolute voorloper te zijn: in Gent arriveerde sinds enkele jaren een van de eerste 24/7-winkels, een Okay-afdeling die nooit sluit. Het afsluiten van de winkeldag na een bepaald tijdstip of de verplichte sluiting op zondag zijn ondertussen ook heilige huisjes geworden die aan herbestemming toe zijn. Waarom zouden we in de eenentwintigste eeuw de door de traditie gestelde arbitraire grenzen nog hoeven te respecteren? Het zijn vastgelegde beperkingen uit een irrelevant verleden en vervelende struikelblokken voor het ondernemerschap. Weg met die handel: strip, baby, strip!
Tekenend voor de strip-en-rationaliseerattitude is de focus op de zogenaamde harde empirie. Enkel wat meetbaar is, bestaat en kan bijgevolg tot meerwaarde worden omgezet. Het is met deze logica in het achterhoofd dat bredere systemen tot kale transacties worden gereduceerd. Wie dat niet doet, wordt als naïeveling weggezet. Een gebedshuis ondersteunen in seculiere tijden is gewoonweg wanbeleid; een ondernemer die achter andere marktspelers aanhinkt omdat hij het praatje met de kassierster of de kelner te hoog in het vaandel draagt, heeft het faillissement zelf gezocht. Het is aanpassen of sterven. Het woord “rationaliseren” is daarbij sprekend voor de enige God die we vandaag nog kennen: de ratio.
Postfordisme en (opnieuw) Mark Fisher
Een kerk waar voortaan niet de naastenliefde maar de bonuskaart zegeviert, is dan ook symbolisch voor de aflossing van het ene instituut door het andere. Waar conservatisme vroeger nog met een bepaald waardenpatroon gepaard ging, is het enige wat nu nog in de buurt komt van een morele leidraad het boekhoudkundig rapport van komend kwartaal. Bij het vaststellen van die evolutie kan dan ook niet anders dan aan – ik zou hem niet voor de tweede column op rij citeren als zijn woorden hier niet weer ontzettend toepasselijk waren – Mark Fisher gedacht worden.
In Capitalist Realism vergelijkt Fisher oude gangsterfilms zoals Francis Ford Coppola’s The Godfather (1972) met recentere exemplaren als Michael Manns Heat (1995). In een tijdspanne van enkele decennia blijkt de georganiseerde misdaad niet langer een web van erecodes, familietradities en zorgvuldig onderhouden relaties. De nieuwe maffiosi zijn “professionals, hands-on entrepreneur-speculators, crime-technicians”, en de banden die ze met elkaar hebben zijn “interchangable machine parts”, samengebracht tot een functionerend crimineel geheel, maar ab initio van tijdelijke aard en enkel bij elkaar gehouden door “the prospect of future revenue.”
Die evolutie blijft niet tot film, of zelfs cultuur beperkt, maar is volgens Fisher een afspiegeling van een verandering die in de eerste plaats economisch is. The Godfather vertegenwoordigt daarbij het fordisme, terwijl Heat voor het post-fordistische productiemodel staat. Bijvoorbeeld, waar in dat eerste model nog wordt gedaan alsof het welzijn van de arbeider belangrijk is – en dat maatregelen die werkbaar werk mogelijk maken niet gewoon worden ingevoerd met oog op productiviteitsverhoging – is elke vorm van gelijkaardige illusie in het post-fordisme volledig verdwenen. Een nieuw productiemodel ontstond, terend op een doorgedreven arbeidsflexibilisering en gelegitimeerd door data driven consultancy advies, wat tevens ook een nieuwe corporate habitus met zich meebracht – een soort we-winden-er-geen-doekjesom-mentaliteit. Om het met de woorden van Fisher te zeggen: in vergelijking met de postfordistische personages uit Heat, lijken de Corleones wel “sedentary sentimentalists, rooted in dying communities, doomed territories.”
Niets heeft een waarde, alles een prijs
Laat het nu net het gebrek aan schaamte zijn, dat zo kenmerkend is voor de we-winden-er-geendoekjes-om-mentaliteit, dat tot de vermarkting van de Sint-Annakerk was heeft geleid. Het heilige karakter van het gebouw leek voor de sterveling van vroeger wellicht ongrijpbaar en mystiek, maar wordt door de post-fordist vandaag zonder moeite tot een empirische meetbare asset omgezet. Alles wat voorheen onaanraakbaar was, blijkt nu tot kapitaal reduceerbaar te zijn: niets heeft een waarde, alles heeft een prijs. Zeker wanneer slechts enkelingen nog kiezen voor een religieuze invulling van hun leven, lijkt de enige viable option voor de kerk haar te prostitueren aan welwillende investeerders.
De denkfout die daarbij echter wordt gemaakt, is dat de beleving van religie niet zomaar tot een consumptiebehoefte kan worden getransformeerd. Het maakt ons tot mens om te kiezen het leven een bepaalde religieuze invulling te geven, en het kapitaal kan hierbij niet dienen als een waardebepaling van die drang naar zingeving. Het kapitaal is evengoed weinig relevant wanneer het gaat om het nastreven van esthetische zinnenprikkeling of de mogelijkheid om na een werkdag een sociaal leven te onderhouden. Wanneer net dergelijke behoeftes vervuld zijn, leidt dat overigens vaak tot een betere productiviteit, zou een klassieke fordist daar wellicht aan toevoegen, maar dat is het punt niet: de voldoening van die behoeftes is net intrinsiek waardevol – heilig, if you will. En iets wat sacraal is, zo stelde de Franse filosoof Georges Bataille, wordt net bepaald door de opoffering van een deel van ons zijn dat niet in het teken staat van onmiddellijke nuttigheid of rationele doelgerichtheid. Het kapitaal wil elke vorm van overtolligheid elimineren, terwijl andere facetten van ons bestaan net aandringen tot verkwistende daden van creativiteit en consumptie. Onze energie en rijkdom worden dan aangewend voor zaken die zich buiten het houdgreep van het kapitaal bevinden. Zoals bijvoorbeeld het bouwen van een kerk.
Het is compleet irrationeel om krampachtig vast te houden aan een geldelijke kwalificatie van “bovenkapitalige” aspecten van het leven: bepaalde dingen hebben nu eenmaal een andere soort waarde, en die laten zich niet zomaar tot kapitaal reduceren. Misschien is dat wel de common ground die progressieven en gelovigen zou kunnen verbinden: heilige huisjes die zich door geen stadsbestuur laten herbestemmen.