20 apr 2023

Interview met Matthias Somers – “De regering schrijft een blanco cheque aan het bedrijfsleven”

Interview met Matthias Somers, afgenomen door Niels Morsink

De befaamde index maakt dat uw loon zopas de spectaculaire prijsstijgingen goeddeels heeft ingehaald: wanneer het leven duurder wordt, gaan ook de lonen omhoog dankzij de index. Over deze indexatie werd veel mist gespuid. Hogere lonen zouden onbetaalbaar zijn voor Belgische ondernemingen. Grote ondernemingen beweren dat ze aan de bedelstaf raken. Bedrijfslobby’s jeremiëren steeds opnieuw dat de bedrijven het nog nooit zo moeilijk hebben gehad, en dat een ongeziene golf aan faillissementen dreigt. Maar klopt dat wel? In 2022 lagen de faillissementen een stuk lager dan in andere jaren, en de brutowinstmarge van ondernemingen scheert hoge toppen. Met studies en opiniestukken probeert Matthias Somers van denktank Minerva een wetenschappelijke kritiek uit te oefenen op al deze ideologische onwaarheden.

Eerst en vooral. Wat is denktank Minerva?

Minerva is een progressieve denktank die zich focust op sociaaleconomische thema’s. We proberen door middel van studies en op basis van harde cijfers het eenheidsdenken dat heerst in Vlaanderen te doorbreken. In het publieke debat komt te vaak maar één stem aan bod, de stem die de belangen van de bedrijfsbazen verdedigt: het lijkt soms alsof men het maatschappelijk belang en de bedrijfsbelangen aan elkaar gelijkstelt. En door de economische situatie voor bedrijven zo negatief mogelijk voor te stellen, proberen de vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties vervolgens zoveel mogelijk extra overheidssteun los te weken voor hun bedrijven. En vooral om elk debat over bijvoorbeeld hogere lonen meteen in de kiem te smoren. Die strategie lijkt te werken: in vergelijking met onze buurlanden ontvangen bedrijven een pak meer subsidies. Maar denktank Minerva bestudeert niet uitsluitend macro-economische thema’s. Wij hebben ook een boek uitgegeven waarin we de sociale zekerheid onder de loep nemen, we hebben gewerkt rond klimaat en sociale rechtvaardigheid. En momenteel verschijnt een boek over de toekomst van het landbouwbeleid in Vlaanderen, onder redactie van Maïka De Keyzer, waar we met Minerva mee onze schouders onder hebben gezet. Binnen al die verschillende thema’s is er echter een rode draad te ontwaren: we werken vanuit de waarden van gelijkheid, solidariteit, vrijheid, rechtvaardigheid, democratie en duurzaamheid. We durven ons dus progressief noemen.

Over naar het inflatiedebat. Hoe komt het dat de prijsstijgingen in België zo hoog zijn?

Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de uit het buitenland geïmporteerde prijsstijgingen en de binnenlandse inflatie. De prijzen in België kunnen stijgen omdat Belgische bedrijven en gezinnen meer moeten betalen voor producten en diensten die uit het buitenland worden ingevoerd. Maar de prijzen kunnen ook stijgen omdat de prijzen van producten en diensten die hier, in België zelve, worden gemaakt, omhoog gaan. In de periode 2000 tot 2019, een periode met historisch gezien lage inflatie, zien we dat minder dan veertig procent van de (beperkte) prijsstijgingen “geïmporteerd” zijn, dus het gevolg van duurdere prijzen voor producten uit het buitenland. In de periode 2021-2022, met prijzen die helemaal door het dak zijn gegaan, zijn buitenlandse prijsstijgingen echter goed voor maar liefst zeventig procent van de hogere prijzen die bedrijven en gezinnen hier in België moeten betalen, en dat komt in de eerste plaats doordat de energieprijzen, waarvan de prijs op de internationale markt wordt bepaald, geëxplodeerd zijn.

Slechts dertig procent van de inflatie de afgelopen twee jaar kan verklaard worden door binnenlandse factoren: doordat bedrijven in België hogere lonen moesten betalen aan hun werknemers, of doordat ze hun winstmarges proberen op te trekken. En opvallend genoeg zien we daar dat het optrekken van de winstmarges een veel grotere rol heeft gespeeld in de prijsverhogingen dan het optrekken van de lonen. Van een loonprijsspiraal was er dus absoluut geen sprake: de prijsstijgingen zijn grotendeels te verklaren door het doorrekenen door de bedrijven van de hogere prijzen die ze moeten betalen aan het buitenland én door het verhogen van hun winstmarge.

De bedrijven maken dus winst?

De brutowinstmarge van bedrijven is nog nooit zo hoog geweest als het afgelopen jaar. Natuurlijk, we moeten voorzichtig zijn bij het interpreteren van deze cijfers: een kleine minderheid van erg grote bedrijven is verantwoordelijk voor de meerderheid van de in België geproduceerde toegevoegde waarde, en hun resultaten bepalen dan ook in grote mate macro-economische indicaties zoals deze brutowinstmarge. Met andere woorden, het monopoliekapitalisme speelt hier een grote rol. Het is niet omdat deze monopolies de inflatiestorm zonder al te veel kleerscheuren zijn doorgekomen, en dat zijzelf hun brutowinstmarges hebben weten te verhogen, dat het winstpeil ook voor kleinere bedrijven gestegen is. Er zijn echter ook andere indicaties dat Belgische bedrijven het best goed doen. Begin 2021 had Pieter Timmermans van het VBO nog voorspeld dat in de komende twee jaar, dus in 2021 en 2022, het aantal faillissementen zes keer hoger zou liggen dan normaal. Dat zou natuurlijk een absoluut drama zijn geweest. Maar wat zien we? Ondanks de kostenexplosie is het aantal faillissementen nog nooit zo laag geweest als de afgelopen twee jaar. Nooit verloren minder mensen hun job omdat hun werkgever overkop ging dan in 2021 en 2022. 

Waarom ligt het aantal faillissementen dan zo laag?

De overheid geeft ontzettend veel steun aan ondernemingen om de hogere energie- en loonkosten te compenseren. Dat zijn miljardenfacturen. Daarom loopt ook het begrotingstekort in België steeds verder op. Telkens wanneer het bedrijfsleven schreeuwt dat het crisis is, komt de regering met extra loonkortingen en subsidies. Dat gaat vaak om maatregelen die eerst als tijdelijk worden aangekondigd, maar vervolgens stilletjes permanent worden. Het Federaal Planbureau berekende dat bedrijven in de marktsector in 2022 konden genieten van meer dan veertien miljard euro aan lastenverlagingen, een bedrag dat jaar na jaar verder oploopt. En ondertussen heeft de regering alweer extra overheidssteun aangekondigd. Het kwalijke is dat die steun nooit geëvalueerd wordt: is ze wel doelmatig? Komt ze wel terecht waar ze het meest nodig is? Wanneer we tegelijk zien dat de begroting voor miljarden in het rood duikt en er gekeken wordt naar de sociale zekerheid om dat gat te dichten, is het onaanvaardbaar dat we in feite een blanco cheque schrijven aan het bedrijfsleven.

De indexering van de lonen moet er dus zeker komen?

Wanneer alle prijzen stijgen, is het normaal dat de prijs van de arbeid ook stijgt. Indien niet, zijn we een transfer aan het organiseren van werknemers naar bedrijven. Dat gebeurt in het buitenland, waar de reële lonen geen gelijke tred houden met de inflatie: dat betekent concreet een automatische verarming van de werkende bevolking. Als vandaag gezegd wordt dat door de indexering mensen plots tien procent méér gaan verdienen, wil dat in feite zeggen dat hun loon het afgelopen jaar met tien procent gedaald was: in december 2022 konden ze met het loon dat ze verdienden een tiende minder kopen dan het jaar voordien het geval was. De indexering doet in feite niks meer dan het loon terugbrengen naar het niveau dat was afgesproken.

Wat is het verschil met de loonnorm?

In het interprofessioneel akkoord wordt ook een loonnorm afgesproken: hoeveel de lonen mogen stijgen in reële termen, dus bovenop de inflatie. Als wij allen productiever worden, dus méér produceren per tijdseenheid, is het logisch dat ook het loon van de werknemers stijgt. Want het is nog steeds de factor arbeid die deze groei mogelijk maakt. De loonnormwet legt echter een strikt kader op dat mogelijke loonsverhogingen sterk beperkt.

Waarom is de loonnormwet geen goede zaak voor de werknemers?

Sinds 1996 wordt er gekeken naar hoe de lonen in Nederland, Frankrijk en Duitsland evolueren. Onze lonen worden daar volledig op afgestemd. Als de lonen daar stijgen, dan is er ook ruimte voor loonsverhogingen in ons land. Als zij echter een politiek van loonmatiging voeren, zoals Duitsland lange tijd heeft gedaan, of als zij de factuur van de hoge inflatie doorschuiven naar de werknemers door loonsverhogingen in lijn met de inflatie te blokkeren, dan mogen ook de lonen in België niet omhoog. Voor de loonnormwet maakt het niet uit hoe Belgische bedrijven presteren, en het maakt niet uit of we productiever worden of niet: al wat telt, is hoe de lonen in Duitsland, Frankrijk en Nederland evolueren. Als door de indexering de lonen in België sneller zijn gestegen dan in Duitsland, dan wordt die loonsverhoging simpelweg weer afgetrokken van de marge voor reële loonstijgingen. Het eindresultaat is dat de lonen de komende jaren wellicht met 0,0% omhoog zullen gaan.

Het interprofessioneel akkoord stipuleert dat de lonen in totaal met een bepaald percentage mogen stijgen, dus een percentage dat alle werknemers omvat. Deze regeling stelt ons voor een probleem. Wanneer in sommige sectoren of in sommige beroepsgroepen de lonen sterker stijgen dan de loonnorm, dan wordt de marge voor andere beroepsgroepen of sectoren kleiner. En uit onderzoek van denktank Minerva blijkt dat precies de beroepsgroepen die veelal het best betaald worden, hun lonen veel sterker hebben zien stijgen dan de inflatie en de afgesproken loonnorm. Terwijl de gemiddelde lonen in de slechter betaalde beroepsgroepen gestagneerd of in reële termen zelfs gedaald zijn. De kloof tussen de best verdienende beroepen en de minder verdienende beroepen is dus nog gegroeid. Het loon van managers, directeurs, ingenieurs en intellectuele beroepen is veel sterker gestegen dan dat van winkelverkopers en schoonmaakpersoneel. De lonen van deze laatste liggen in reële termen zelfs lager dan 10 jaar geleden. En de loonnorm laat ons niet toe dat nu recht te trekken. 

Is het nog aangewezen om een interprofessioneel akkoord af te sluiten? 

Indien we geen interprofessionele akkoorden konden afsluiten, dan zou de dynamiek van sterkere loonstijgingen in productievere sectoren en sterkere beroepsgroepen ten opzichte van minder productieve sectoren en minder sterke beroepsgroepen nog worden versterkt. Er moet daarentegen solidariteit tussen deze groepen bestaan. Men zou kunnen nadenken over de vraag of dat via de loonnorm moet of via de fiscaliteit. Politiek ligt de optie van fiscale interventie erg moeilijk, omdat de rechtse partijen vandaag vaak klagen dat de herverdelingsgraad reeds te hoog is. Maar de fiscale herverdeling moet gebeuren: wanneer de loonsverschillen sterk stijgen vóór de heffing van belastingen, en wanneer de marktlonen in de laagst betaalde beroepsgroepen steeds meer stagneren, dan moet ons belastingsysteem steeds meer ingrijpen om ook die weinig verloonde werknemers een degelijk inkomen te garanderen. 

Fiscaliteit is momenteel een actueel thema. De Minister van Financiën gaf de opdracht aan Mark Delanote, professor in Fiscaal Recht, om een hervorming uit te werken. Wat vond je van zijn voorstel?

De verdienste van dat rapport bestaan erin dat het een kader schetst voor een belastinghervorming die beleidsmatige ruimte creëert om alle inkomens te belasten: niet alleen inkomen uit arbeid, maar ook inkomen uit kapitaal. Het vertrekt dus vanuit het principe dat we komaf moeten maken met een resem uitzonderingsregimes, en dat alle inkomen uit kapitaal op gelijkvormige manier belast moet worden. Als we dat maximaal invullen, is er een belangrijke verschuiving mogelijk van lasten op arbeid naar lasten op kapitaal. Het ontbreekt echter aan elke politieke wil om al die achterpoortjes te sluiten en dus om ook kapitaal mee in bad te trekken. Het enige politiek haalbare vandaag lijkt het verlagen en het verbreden van de tarieven, wat er de facto zou op neerkomen dat de hoogste inkomens er het best bij varen. Bovendien rekent men bij de financiering van dergelijke belastingverlaging op magische terugverdieneffecten, die zich ook in het verleden nooit hebben gerealiseerd. De taxshift van de regering Michel heeft op die manier een miljardengat in de begroting geslagen, een gat dat steeds groter wordt. Als we vandaag de belastingtarieven verlagen of verbreden zonder achterpoortjes te sluiten en kapitaal te belasten, dan zal die factuur nog hoger liggen. Een dergelijke fiscale hervorming zal een zeer kostelijke maat voor niets zijn. Bovendien varen we blind: hoeveel salariswagens zal ons dat kosten? We weten het niet. Hoeveel inkomen halen gezinnen uit vermogen? We weten het niet. Wat zijn de inkomsten uit opbrengsteigendommen? We weten het niet. We hebben dus geen flauw idee hoe groot of hoe klein de ongelijkheid werkelijk is, en hoe herverdelend ons belastingsysteem werkelijk is. Omdat “we” het niet willen weten.

Wat moet dan de prioriteit zijn in de nabije toekomst?

Eerst moet er in kaart worden gebracht wat de economische draagkracht vandaag is en hoe die is verdeeld. We staren ons blind op de nominale tarieven zonder oog te hebben voor de talloze manieren waarop die worden verlaagd. De paradox is dat in België steeds wordt gezegd dat het economisch slecht gaat en dat we te veel belastingen betalen, maar als we kijken naar de vermogens van de middenklasse, dan blijken die veel hoger te liggen dan in Nederland, Duitsland en Frankrijk. 

Denktank Minerva publiceerde ook een studie over de elektriciteitsprijzen?

Onze studie kwam tot de conclusie dat de BTW-verlaging voor elektriciteit vooral grootgebruikers ten goede kwam. De grootverbruikers zijn zonder verrassing ook de grootverdieners. Vooral in de allerlaagste inkomenscategorie ligt het elektriciteitsverbruik verhoudingsgewijs heel laag. In de middengroep stijgt het elektriciteitsverbruik langzaam met het inkomen. Bij de allerhoogste inkomens ligt het elektriciteitsverbruik zeer hoog. Dat betekent dat we niet van iedereen een verlaging van het elektriciteitsverbruik moeten vragen. Bij de laagste inkomens is dat elektriciteitsverbruik reeds erg laag. Het zijn de hoge inkomens die disproportioneel veel elektriciteit verbruiken. Wanneer de BTW op elektriciteit werd verlaagd, profiteerden de grootste inkomens daar het meest van. 

Een meer rechtvaardige oplossing zou zijn een basispakket elektriciteit aan te bieden aan een vast tarief en wat meer wordt verbruikt progressief te belasten. Op die manier zou de overheid ervoor zorgen dat mensen met een laag inkomen effectief minder betalen dan vandaag het geval is. Mensen met een hoog inkomen zouden dan meer betalen, maar zij kunnen ook makkelijker investeren in alternatieve energiebronnen.

Je had dezelfde vergelijking gemaakt voor autobezit?

Daar stelde ik net hetzelfde vast. In de Brusselse wijken waar het “schoon volk” woont, heeft iedereen meerdere auto’s. In de armere wijken, waar ook de grote invalswegen liggen en er grote verkeersdruk bestaan, heeft de meerderheid van de gezinnen geen auto. Het verband tussen inkomen en autobezit is zeer sterk.

Denktank Minerva benadert actuele vraagstukken vanuit progressieve hoek. Wat betekent dat concreet? 

In het verleden hadden we de overtuiging dat collectieve uitdagingen gezamenlijk moeten worden aangepakt. Vandaag bestaan er dermate groot wantrouwen binnen de politiek over de capaciteit van de overheid om problemen aan te pakken, dat politici steeds meer zaken aan de burger overlaat. Bijvoorbeeld wat betreft energiebeleid: iedereen krijgt vandaag subsidies om vervolgens zelf haar zaakjes te regelen. Als ieder individu de zogenaamde eigen problemen probeert weg te werken, dan botst het systeem zeer snel tegen grenzen die alleen op collectieve manier op te lossen vallen.

In het verleden was gas de nieuwe energiebron. En toen moest niet iedereen een eigen gasleiding aanleggen. Integendeel, er werden collectief gasleidingen geplaatst en huizen werden via overheidswege aangesloten op de voorzieningen. Vandaag moeten we overschakelen naar hernieuwbare energie, maar iedereen moet zelf warmtepompen installeren. Dat is zeer inefficiënt. In een stedelijke omgeving is dat praktisch zelfs onhaalbaar. Het idee dat we dergelijke prangende problemen ook collectief kunnen oplossen, lijkt totaal te zijn verdwenen. Terwijl elke expert jou ten stelligste zal meegeven dat alleen op wijkniveau de stedelijke energietransitie kan worden bewerkstelligd.

Hetzelfde probleem stelt zich voor de transitie naar elektrische wagens. In het verleden doken er tankstations op langs Vlaanderens wegen, maar vandaag krijgt iedereen subsidies om een eigen laadpaal voor de deur te plaatsen. Zo betonneer je het parkeren voor de eigen deur voor de komende vijftig jaar. In de steden gaat dat ten koste van de publieke ruimte. Het is logischer ondergrondse buurtparkings te creëren waar er een centraal oplaadpunt aanwezig is. Zo zouden veel straten leefbaar worden voor gezinnen, kinderen en ouderen.

Het laatste Minerva-boek kan gratis worden gedownload op de uitgeverssite van de KUL: https://lup.be/products/181116Maïka De Keyzer (red.), Tot de bodem. De toekomst van landbouw in Vlaanderen. Leuven: Universitaire Pers Leuven, 2023.